Werkwoordspelling totaal

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo, mavo
• Leerjaar 1,2

Planning

1. 10 pitches!

2. ff pauze

3. Herhalen werkwoordspelling (spelling h 1, 3, 4)
           3.1 Leerdoelen
           3.2 LessonUp van pvtt, pvvt, vd
           3.3 Aan de slag!
           

Leerdoelen

Je weet precies hoe je ww's moet spellen in de tt, vt en vd. 

De PV is altijd een werkwoord

1. juist
2. onjuist

?

NEEEEEE!!!!!!

 
De pv ziet er in de tegenwoordige tijd zo uit: 

enkelvoud ik-vorm            ik loop, durf ik? zwem jij?

enkelvoud ik-vorm+ t        jij/hij loopt, hij/zij rijdt, hij                                                                                            blaast 

meervoud

hele werkwoord                  wij lopen, jullie durven, zij                                                       blazen 

Hij vind/ vint/ vindt dat leuk!

!

Hoe pak je het aan?

Hoor je dan een t aan het eind van loop of snap?

Hij snapt/ loopt

vervang vind in je hoofd door loop of snap

1

2

3

Als je geen T hoorde is vind ook zonder T

Als je wel een T hoorde is vind ook met T. Dus hij vindt

Cas ............morgen 15.

1. word
2. wort
3. wordt
4. worden

Ik .......... een taart voor zijn verjaardag

1. maak
2. maakt
3. maakdt
4. maken

Persoonsvorm in de verleden tijd

EV

mv

ik -vorm + te / de

ik -vorm + ten / den

lachen - lach              

                                 de h staat in 't ex-kofschip

lach+ te - hij lachte/ wij lachten

                            

Staat de laatste letter van de stam in

't ex-kofschip dan moet je -te of -ten gebruiken

Let op !

Het is nu belangrijk om eerst naar de stam  te kijken

1. hele werkwoord verhuizen -en  = stam : verhuizen
2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
3. dus de(n)
4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Mijn broer (kleden) ..... zich aan.

1. kleed
2. kleedt
3. kleette
4. kleedde

Hij (fietsen) ...... naar huis.

1. fietstte
2. fietsde
3. fietste
4. fietsten

Toen hij het winnende doelpunt maakte, ........ het publiek

1. juigde
2. juichde
3. juigte
4. juichte

Toen de afspraak uitliep, ...... Flip de laatste trein

1. miste
2. mistte
3. misde
4. misdte

Hij (antwoorden) ..... snel.

1. antwoorde
2. antwoordde
3. antwoordte
4. antwoortte

Wat is een voltooid deelwoord?

1. Werkwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Lidwoord
4. Persoonsvorm

Wat is hier het voltooid deelwoord?
Ze hebben gisterenavond samen macaroni gegeten

1. Ze
2. Hebben
3. Macaroni
4. Gegeten

Wanneer gebruik je een

voltooid deelwoord?

Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord. Voltooid betekent dat iets is afgerond. 

Voorbeeld:

Het regent → Het is nu aan het regenen.

Het heeft geregend → De regen is voorbij, het is nu droog.

Oefenen: Kies de juiste vorm:

De buurman heeft zijn spullen ......

1. verhuist
2. verhuisd

Wat is het voltooid deelwoord van:

bereiken

1. bereikt
2. bereikd

Wat is het volooid deelwoord van:

antwoorden

1. geantwoord
2. geantwoort

Oefenen

Pak een laptop en oefen met ww spelling (h 1, 3 en 4) in NNOnline

PW stof: spelling h 1 tm 6 (3e hst van Taalverzorging).