18-06 H3 Wiederholung Modalverben

Herzlich willkommen!
Herzlich willkommen!
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Herzlich willkommen!
Herzlich willkommen!

Slide 1 - Diapositive

Lernziele
Am Ende dieser Stunde können/wissen wir...
  • ... modale werkwoorden correct toepassen en vervoegen in het Duits.








Slide 2 - Diapositive

dürfen = mogen / toestemming hebben
können = kunnen / in staat zijn tot
müssen = moeten (noodzaak vanuit jezelf)
mögen = houden van /  lusten / aardig vinden
sollen = moeten (bevel van een ander/advies van een ander)
wollen = willen
wissen= weten
möchten = zou graag willen

                                    De klas moet maar meeteen snel wegwezen
Die Bedeutung der Modalverben

Slide 3 - Diapositive

   Wohnen:                                                       Können:
Ich wohne                                                     Ich kann
Du wohnst                                                    Du kannst
Er/sie/es wohn                                         Er/sie/es kann
Wir wohnen                                                  Wir können
Ihr wohn                                                      Ihr könnt
Sie/sie wohnen                                          Sie/sie können
Im Vergleich mit dem schwachen Verb

Slide 4 - Diapositive


Stam: de stam verandert bij ich, du en er/sie/es

Uitgang: ich  en er/sie/es  krijgen geen uitgang


Was musst du dir merken?

Slide 5 - Diapositive

Grammatik: Modalverben
Präsens = tegenwoordige tijd

"De klas moet maar snel wegwezen."

Slide 6 - Diapositive

können
wollen
dürfen
wissen
müssen
mögen
sollen
möchten
Zoek de vertalingen bij elkaar
willen
mogen (toestemming)
zullen
mogen (graag zien/lusten)
moeten
zou graag willen
kunnen
weten

Slide 7 - Question de remorquage

ik wil
hij kan
wij moeten
jij weet
jullie mogen
zij houdt (van)
Ergänze die Modalverben
ich will
sie mag
er kann
ihr dürft
wir müssen
du weißt

Slide 8 - Question de remorquage

Hoe wordt 'wollen' vertaald?
A
lusten
B
aardig vinden
C
willen
D
houden van

Slide 9 - Quiz

Wat is de vertaling van 'sollen'?
A
weten
B
moeten
C
willen
D
bevel van een ander/advies van een ander

Slide 10 - Quiz

Wat betekent 'müssen'?
A
moeten
B
noodzaak vanuit jezelf
C
houden van
D
aardig vinden

Slide 11 - Quiz

Wat is de betekenis van 'dürfen'?
A
mogen
B
toestemming hebben
C
kunnen
D
in staat zijn tot

Slide 12 - Quiz

Wat is de betekenis van 'mögen'?
A
mogen
B
toestemming hebben
C
kunnen
D
in staat zijn tot

Slide 13 - Quiz

Bij welke persoonlijke voornaamwoorden komt er geen uitgang achter?
A
ich & du
B
er/sie/es & sie/Sie
C
du & er/sie/es
D
ich & er/sie/es

Slide 14 - Quiz

Vervoeg de modale werkwoorden.

(dürfen) Ab wann ...... sie (ev) wieder trainieren?

Slide 15 - Question ouverte

Maak zelf een zinnetje met het werkwoord dürfen en het pers. vnw ich / du of er

Slide 16 - Question ouverte

Vervoeg de modale werkwoorden:

(kunnen) Ich ............... gut kochen.

Slide 17 - Question ouverte

Vervoeg de modale werkwoorden.

(weten) Du ........... noch nicht alles über mich.

Slide 18 - Question ouverte

Vervoeg de modale werkwoorden.

(aardig vinden) Er ........... seine Lehrerin nicht.

Slide 19 - Question ouverte

Vervoeg de modale werkwoorden:
Entschuldigung, ____ (mogen) ich Sie etwas fragen?

Slide 20 - Question ouverte

Vervoeg de modale werkwoorden:

(kunnen) Mein Freund .............. auch gut kochen.

Slide 21 - Question ouverte

Vervoeg de modale werkwoorden:

(moeten) ........... ihr auch jetzt zur Schule gehen.

Slide 22 - Question ouverte

Ik ken de betekenissen van de modale werkwoorden.
05

Slide 23 - Sondage

Ik kan de modale werkwoorden in de tegenwoordige tijd vervoegen.
05

Slide 24 - Sondage