6.1.3 hww en volt. dw + komma

• Taal / spelling
• Basisschool
• Groep 5,6

6.1.3 hww en volt. dw + komma

Hulpwerkwoord en volt. dw

We gaan twee nieuwe woordsoorten leren:

het hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord

Hulpwerkwoord

Het hulpwerkwoord staat samen met een ander werkwoord in de zin. Dit werkwoord heeft een beetje hulp nodig van een ander werkwoord zodat het iets gaat betekenen. 

bekende hulpwerkwoorden:

hebben (heb, heeft, hebben)

zijn (ben, is, zijn)

Voltooid deelwoord

Staat altijd samen met een hulpwerkwoord in de zin. 

Het voltooid deelwoord is een werkwoord dat zegt dat iets voltooid is, het is klaar. 

Kun je vaak herkennen aan:

-ge (gebeurt)

-be (bedankt)

-ver (veranderd)

Hww + volt. dw

Samen ziet dat er zo uit: 

Hij heeft chocola gegeten.

Wij hebben gezongen.

Hij heeft de meester bedankt.

Wat is het hww?
Gisteren heb ik een eindje gefietst.

Wat is het hww?
Toen is mijn spaak gebroken.

Wat is het hww?
Mijn vader heeft het wiel gemaakt.

Wat is het hww?
Hij heeft een nieuw spaak gemonteerd.

Wat is het hww?
Ook heeft hij gelijk de ketting gesmeerd.

Wat is het hww?
Hij is er een half uur zoet mee geweest.

Wat is het hww?
Dat heeft mijn vader goed gedaan.

Wat is het volt. dw?
Gisteren heb ik een eindje gefietst.

Wat is het volt. dw?
Toen is mijn spaak gebroken.

Wat is het volt. dw?
Mijn vader heeft het wiel gemaakt.

Wat is het volt. dw?
Hij heeft een nieuw spaak gemonteerd.

Wat is het volt. dw?
Ook heeft hij gelijk de ketting gesmeerd.

Wat is het volt. dw?
Hij is er een half uur zoet mee geweest.

Wat is het volt. dw?
Dat heeft mijn vader goed gedaan.

Komma

Weet je nog wanneer we een komma gebruiken? 

Komma

Je schrijft een komma vóór een voegwoord, behalve bij en en of.

Komma

Maar ook bij een opsomming. Dan worden er meerdere dingen achter elkaar genoemd. 

Ik neem een boek, tijdschrift, krant en pen mee.

Je zet de komma achter elk deel van de opsomming, maar NIET voor de woorden en en of.

Komma

Je schrijft ook een komma voor of na de naam van iemand die je aanspreekt. 

Jos, wat heb jij in je koffer gedaan? 

Dat heb je leuk gedaan, Jos.

Komma

Dus je schrijft een komma:

1. Voor een voegwoord

2. Bij een opsomming

3. Bij het aanspreken van iemand bij naam

Waar moet de komma?
Pien wat leuk om je te zien.

Waar moet de komma?
Heb jij mijn vrienden Frans Jan en Bas gezien?

Waar moet de komma?
Peter hang jij je jas even op?

Waar moet de komma?
Je bent een lieverd Peter.

Waar moet de komma?
Ze gaan niet mee omdat ze willen voetballen.