signaalwoorden

Signaalwoorden.
Wat zijn signaalwoorden?

Waarom staan deze in een tekst?
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Signaalwoorden.
Wat zijn signaalwoorden?

Waarom staan deze in een tekst?

Slide 1 - Diapositive

Kijken naar de uitleg.
Wat heb je ervan geleerd.
Toepassen.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Nu zelf 

Slide 4 - Diapositive

Welke signaalwoorden herken je?
Deze tas is klein, maar je kunt er best veel in meenemen.
Maar deze tas is veel duurder dan die van mij.
Op school dragen de  leerlingen veel verschillende tassen, zoals rugtassen en handtassen.
Ik draag het liefst een rugtas. Om te beginnen heb ik mijn handen vrij wanneer ik loop. Ook vind ik dat er veel in kan. Verder is een rugtas erg stoer

Slide 5 - Diapositive

Welke tekstverbanden ken je?

Slide 6 - Carte mentale

Wat is een opsomming?
A
Dat betekent dat er een som staat in de tekst.
B
Als er in een zin of tekst een opsomming wordt gemaakt van iets.
C
Dat betekent dat er iets wiskundigs wordt besproken in de tekst.
D
Als er een eind wordt gemaakt aan een verhaal.

Slide 7 - Quiz

Welke signaalwoorden horen bij een opsomming?

Slide 8 - Carte mentale

Welke zin is een tegenstelling?
A
Ik houd erg van fruit, zoals appels en peren.
B
Ik heb me verslapen en bovendien had ik een lekke band.
C
Ook al had ik goed geleerd, toch had ik een slecht cijfer.
D
Ik lust fruit, snoep, kaas en erwtensoep.

Slide 9 - Quiz

Welke signaalwoorden horen bij een tegenstelling?

Slide 10 - Carte mentale

In welke zin zie je het tekstverband: voorbeeld?
A
Ik houd erg van fruit, zoals appels en peren.
B
Ik heb me verslapen en bovendien had ik een lekke band.
C
Ook al had ik goed geleerd, toch had ik een slecht cijfer
D
Ik houd niet van fruit, maar veel meer van snoep.

Slide 11 - Quiz

Welke signaalwoorden horen bij een voorbeeld?

Slide 12 - Carte mentale

Welk signaalwoord hoort niet bij een conclusie?
A
dus
B
kortom
C
samengevat
D
zoals

Slide 13 - Quiz

Ik heb donkere haren, maar mijn broertje heeft blond haar.
Welk tekstverband geeft 'maar' aan:
A
Voorbeeld
B
Opsomming
C
Tegenstelling
D
Conclusie

Slide 14 - Quiz

Welk verband staat in deze zin?
In de winkel haal ik brood en melk.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Voorbeeld
D
Reden

Slide 15 - Quiz

Ik moet vandaag nog een hoop werk doen. Ten eerste moet ik mijn kamer opruimen. Ten tweede moet ik het gras maaien. Daarna moet ik boodschappen gaan doen voor het weekend.
Welk tekstverband geven de signaalwoorden: 'ten eerste, ten tweede, daarna' aan:
A
Tegenstelling
B
Conclusie
C
Reden
D
Opsomming

Slide 16 - Quiz

Miguel moet meer aan sport doen, want hij krijgt een buikje.
Welk tekstverband geeft het woord 'want' aan:
A
Tegenstelling
B
Voorbeeld
C
Conclusie
D
Reden

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Vidéo