WOORDEN plus OPDRACHTEN Kennismaken - rose- dag 8

Thema 2 Kennismaken: dag 8
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Thema 2 Kennismaken: dag 8

Slide 1 - Diapositive

de oom
  • de broer van je vader of je moeder
  • de  oom -  de ooms
  • zin: De broer van mijn moeder is mijn oom Paul. 

Slide 2 - Diapositive

de tante
  • de zus van je moeder of vader
  • de tante - de tantes
  • zin: Het meisje gaat shoppen met haar tante

Slide 3 - Diapositive

de neef
  • de zoon van je broer/van je zus,
  • de zoon van je oom/ van je tante
  • de neef  <---> de nicht
  • de neef - de neven
  • zin: Ik heb drie neven. 

Slide 4 - Diapositive

de nicht
  • de dochter van je oom/ van je tante 
  • de dochter van je broer/ van je zus
  • de nicht <---> de neef
  • de nicht -  de nichten
  • zin: Ik heb vijf nichten

Slide 5 - Diapositive

nieuw
  • iets wat nog niet lang bestaat
  • iets wat je nog niet lang hebt
  • nieuw <---> oud
  • oud-ouder-oudst
  • zin: Onze auto is kapot. We willen een nieuwe auto kopen. 

Slide 6 - Diapositive

vrij
  • je hoeft niet te werken 
  • je hoeft niet naar school
  • werkwoord: vrij hebben: ik heb vrij
  • zin: ik heb veel vrije tijd.
  • zin: Ik heb vandaag vrij en ga de hele dag chillen. 

Slide 7 - Diapositive

Welke persoon is de broer van je vader of moeder?
A
de oom
B
de nicht
C
de opa
D
de tante

Slide 8 - Quiz

Welke persoon is de zus van je vader of moeder?
A
de oma
B
de vader
C
de oom
D
de tante

Slide 9 - Quiz

Welke twee personen horen bij elkaar?
A
broer en opa
B
opa en oma
C
zus en oma
D
oom en tante

Slide 10 - Quiz

De neef is .............
(er zijn meer goede antwoorden)
A
een kind van je oom/tante
B
de zoon van je broer/van je zus
C
de zoon van je oom / van je tante
D
de dochter van oom/tante

Slide 11 - Quiz

Kun je het juiste woord invullen?
Ik speel graag met mijn .........., de dochter van mijn tante.

A
zus
B
nicht
C
neef
D
broer

Slide 12 - Quiz

Welke personen horen
bij een familie?

Slide 13 - Carte mentale

Welke telefoon is het oudst?
A
B
C
D

Slide 14 - Quiz

Mijn mobiel heb ik nog maar 1 week, hij is .................
A
rood
B
nieuw
C
klein
D
oud

Slide 15 - Quiz

Mijn oma is 94 jaar, dat is echt heel .........
A
groot
B
jong
C
oud
D
klein

Slide 16 - Quiz

Wie heeft hier vrij?
A
B
C
D

Slide 17 - Quiz

Vrij hebben
betekent ..................
A
Ik heb vrije tijd
B
Ik moet werken
C
Ik hoef niet naar school
D
Ik hoef niet te werken

Slide 18 - Quiz

In welke zin lees je de betekenis van
vrij (hebben)
A
Vandaag heb ik veel les.
B
Vandaag hoef ik niets te doen, heerlijk!
C
Het is een drukke dag op school.
D
Ik moet op tijd op mijn werk zijn.

Slide 19 - Quiz

Wat doe jij als je vrij hebt?

Slide 20 - Carte mentale