T5 B2 HV

• Biologie
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

B2 Chromosomen, genen & eiwitten

• Zitten volgens de plattegrond
• Spullen op tafel

       Boek, werkboek, schrift

• Tas van tafel
• Lees blz. 12 t/m 15

Kennen/Kunnen

• Je kunt uitleggen hoe en waarom er chromosomenparen zijn.
• Je kunt beschrijven wat een gen en allel zijn.
• Je kunt het verschil benoemen tussen gen en allel.
• Je kunt verklaren waarom genen uit of aan kunnen staan.

Wat gaan we doen?

• Korte herhaling
• Genen en allelen
• Hoe ontstaat het genotype?
• Tijd voor hw
  
• Afsluiten

Wat is een gen?

Genen

• DNA vormt codes : A en T, C en G
• Codes bevatten informatie over erfelijke eigenschappen
• Alle code van 1 erfelijke eigenschap = gen
• voorbeelden van genen: haarkleur, lengte, oogkleur
• Chromosoom bevat veel verschillende genen

Allelen

• Genen zijn erfelijke eigenschappen: Haarkleur
• Allelen zijn varianten van genen: blond, bruin
• Er bestaan veel verschillende allelen van een gen
• Een mens heeft twee allelen van elk gen: allelenpaar
• Deze allelen kunnen hetzelfde zijn of verschillend

Wat zijn allelen van het gen: oogkleur?

Wat zijn allelen van het gen: lichaamslengte

Ontstaan van genotype

• Alle lichaamscellen bevatten chromosomenparen.
• Zaadcel/eicel bevat enkele chromosomen: enkelvoudig
• bij bevruchting ontstaan nieuwe paren en genotype

Aan of uit

• Elke cel bevat alle genen
• Genen kunnen uit of aan staan.
• Afhankelijk van soort cel en plek in lichaam

bijv: maagcel : genen voor haarkleur staan uit

          maagcel : genen voor productie maagzuur staan aan

Ga aan de slag met:

• Lezen blz. 12 t/m 15
  
• Maken Opdr. 4 t/m 7 blz. 10

Klaar met het bovenstaande?

• Verder werken/lezen
• Samenvatten
• Ander huiswerk
• Boek lezen

Zs = Werken in stilte

• Geen vinger opsteken
• Aan het werk
• Stil en stoor niemand
• Blijf op je plek

Ga aan de slag met:

• Lezen blz. 12 t/m 15
  
• Maken Opdr. 4 t/m 7 blz. 10

Klaar met het bovenstaande?

• Verder werken/lezen
• Samenvatten
• Ander huiswerk
• Boek lezen

Zf = Werken met fluisteren

• Geen vinger opsteken
• De docent komt langs
• Aan het werk
• Fluister alleen met de persoon naast je
• Blijf op je plek