Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 20 min
Éléments de cette leçon
WELKOM
Deze les gaan we aan de slag met
SPREKEN, KIJKEN EN LUISTEREN.
Slide 1 - Diapositive
SPREEKDOEL
SPREEKDOEL: Als je iemand iets vertelt, dan doe je dat met een bepaald doel. Je wilt iemand bijvoorbeeld informeren over iets, amuseren met iets, of overhalen om iets te doen.
Slide 2 - Diapositive
TAALGEBRUIK
TAALGEBRUIK: Het taalgebruik betekent de zinnen en woorden die je gebruikt. Je hebt formeel en informeel taalgebruik.
Formeel = zakelijk, rustig, netjes en beleefd.
Informeel = losjes en ontspannen taalgebruik met iemand die je meestal beter kent.
Slide 3 - Diapositive
STEMGEBRUIK
STEMGEBRUIK: Dat betekent hoe je je stem gebruikt. Je praat meestal hard als je boos bent op iemand of stil als je verlegen bent.
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Met wie spreek je informeel?
A
met je baas
B
met je vrienden
Slide 6 - Quiz
Wat is formeel taalgebruik?
A
zakelijk en beleefd
B
losjes en grappig
Slide 7 - Quiz
Wat is het doel van een reclame?
A
informeren
B
amuseren
C
overhalen
Slide 8 - Quiz
Wat is het doel van het journaal?
A
amuseren
B
informeren
C
overhalen
Slide 9 - Quiz
De presentator van het journaal praat meestal:
A
snel met een hoge stem
B
rustig met een lage stem
C
enthousiast met een harde stem
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Vidéo
Welke onderwerpen werden er behandeld in het journaal?