Hoofdstuk 5.4 Oog en bril K4 les 4

1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

H5: Licht
Benodigheden
- laptop
- Binas
- Rekenmachine 


Tassen op de grond
Telefoons in de zakkie

Welkom kader 4!
Ga zitten en start met:

Ga verder met de examensite opdrachten. 




Jas over je stoel

Slide 2 - Diapositive

Practicum
Welkom Kader-3 
Start met opdracht 2, 4, 6 en 8 van 2,3 Temperatuur
Je hebt straks je laptop nodig                     START IN:



Neem plaats en leg je spullen alvast klaar.
timer
3:00

Slide 3 - Diapositive

We gaan starten!
                                                                                               Wachttijd:
stopwatch
00:00

Slide 4 - Diapositive

H5: Licht
Introductie

  • § 5.1 Licht, schaduw en spiegels
  • § 5.2 Van infrarood tot ultraviolet
  • § 5.3 Beelden maken met een lens

  • § 5.4 Oog en bril

Slide 5 - Diapositive

Lesprogramma
  1. Huiswerkcontrole
  2. Terugblik
  3. Leerdoelen
  4. Instructie (uitleg)
  5. Afsluiting 
  6. Huiswerk
  7. Nabespreking

Slide 6 - Diapositive

Huiswerkcontrole
Maak opdrachten op de examensite

Slide 7 - Diapositive

Over welke opgaven van
het huiswerk zijn er vragen?

Slide 8 - Carte mentale

Terugblik
  1. Je kunt het verschil beschrijven tussen positieve lenzen en negatieve lenzen.
  2. Je kunt uitleggen hoe een positieve lens een evenwijdige bundel zonlicht breekt.
  3. Je kunt toelichten wat wordt bedoeld met ‘brandpunt’ en ‘brandpuntsafstand’.
  4. Je kunt uitleggen hoe een negatieve lens een evenwijdige bundel zonlicht breekt.
  5. Je kunt het verschil uitleggen tussen een reëel beeld en een virtueel beeld.
  6. Je kunt het beeld construeren dat een positieve lens van een voorwerp vormt.
  7. Je kunt de voorwerpsafstand en de beeldafstand opmeten in een tekening.

Slide 9 - Diapositive

In figuur 4 is een reëel beeld gemaakt met een positieve lens.
Welke twee lichtstralen zijn geen constructiestralen?
A
Lichtstraal 1
B
Lichtstraal 2
C
Lichtstraal 3
D
Lichtstraal 4

Slide 10 - Quiz



Hoe bewegen de lichtstralen afkomstig van een lichtbron?
A
Als horizontale lijnen.
B
Als kromme lijnen.
C
Als rechte lijnen.
D
Als verticale lijnen.

Slide 11 - Quiz


Wat is een bolle lens?
A
Een negatieve lens die in het midden dikker is dan aan de randen.
B
Een negatieve lens die in het midden dunner is dan aan de randen.
C
Een positieve lens die in het midden dikker is dan aan de randen.
D
Een positieve lens die in het midden dunner is dan aan de randen.

Slide 12 - Quiz


Je schijnt met een zaklamp op een negatieve lens.
Wat valt het brandpunt voor de lens of achter de lens? En is de brandpuntsafstand positief of negatief?
A
Brandpunt: Voor de lens Brandpuntsafstand: negatief
B
Brandpunt: Voor de lens Brandpuntsafstand: positief
C
Brandpunt: Achter de lens Brandpuntsafstand: negatief
D
Brandpunt: Achter de lens Brandpuntsafstand: positief

Slide 13 - Quiz

Een lichtstraal loopt evenwijdig aan de hoofdas en wordt gebroken door een
bolle lens. Wat gebeurt er na breking met de lichtstraal?
A
Na breking gaat de lichtstraal door het brandpunt.
B
Na breking gaat de lichtstraal door het midden van de lens.
C
Na breking gaat de lichtstraal evenwijdig aan de hoofdas verder.

Slide 14 - Quiz

Je houdt een holle lens in het zonlicht.
Hoe gaat de lichtbundel verder na breking door de lens?

A
Na breking is de lichtbundel divergent.
B
Na breking is de lichtbundel evenwijdig.
C
Na breking is de lichtbundel convergent.

Slide 15 - Quiz

Voorkennis


  • Introductie film nova
  • Voorkennis opdrachten 1 t/m 7

Slide 16 - Diapositive

Leerdoelen 5.4 Oog en bril
  1. Je kunt zeven onderdelen van een oog benoemen.
  2. Je kunt beschrijven hoe je ogen een beeld vormen.
  3. Je kunt de functie toelichten van het netvlies, de oogzenuw, de iris en de pupil.
  4. Je kunt beschrijven hoe je ogen scherpstellen op voorwerpen dichtbij en in de verte.
  5. Je kunt uitleggen wat bijziendheid is en hoe je deze afwijking kunt corrigeren.
  6. Je kunt uitleggen wat verziendheid is en hoe je deze afwijking kunt corrigeren.

Slide 17 - Diapositive

De bouw van je ogen
Je ziet de dingen om je heen doordat ze licht weerkaatsen naar je ogen.
Het licht: het gaat door het hoornvlies, de ooglens en het glasachtig lichaam. Ten slotte komt het licht op het netvlies terecht (figuur 1).
De combinatie 
hoornvlies-ooglens-glasachtig lichaam heeft
dezelfde uitwerking als een positieve lens
het licht wordt zo gebroken dat er op het 
netvlies een scherp reëel beeld ontstaat.

Slide 18 - Diapositive

De bouw van je ogen

Het netvlies bevat een groot aantal lichtgevoelige zintuigcellen. 
Als er licht op de zintuigcellen valt, geven die cellen elektrische signalen af. 

Deze signalen worden door de oogzenuw
doorgegeven aan de hersenen. 
Wanneer je hersenen de signalen
ontvangen en verwerken, zie je iets.

Slide 19 - Diapositive

De bouw van je ogen
De pupil is een opening in de iris, het gekleurde deel van je oog.
De pupil in je oog verandert door de hoeveelheid licht.
Wordt kleiner bij te veel licht: a
Wordt groter bij te weinig licht: b
a veel licht, kleine pupil
b weinig licht, grote pupil

Slide 20 - Diapositive

Accommoderen
  • Ook je ogen moeten scherpstellen om de wereld om je heen goed te kunnen zien. 
  • Maar je ogen hebben geen lens die kan verschuiven. 
  • De afstand tussen de ooglens en het netvlies (de beeldafstand) is steeds even groot. 

  • Dat je toch altijd scherp kunt zien, komt doordat je ogen kunnen accommoderen: een kring     van spiertjes rond de ooglens kan de ooglens platter en boller maken.

Slide 21 - Diapositive

Accommoderen
Als je ooglens boller wordt, wordt hij sterker. (b)
Maak je hem platter, dan wordt hij minder sterk. (a)

Hoe sterker de ooglens is, hoe meer hij het licht breekt. Als je naar een voorwerp in de verte kijkt, zijn je ooglenzen niet erg bol. Het licht dat in je ogen valt, divergeert bijna niet. De ooglenzen hoeven niet erg sterk te zijn om het voorwerp scherp af te beelden (figuur 3a).

Slide 22 - Diapositive

Accommoderen
Als je ooglens boller wordt, wordt hij sterker. (b)
Maak je hem platter, dan wordt hij minder sterk. (a)
Als je naar een voorwerp kijkt dat vlakbij is, zijn je ooglenzen veel boller. 
Het licht dat in je oog valt divergeert behoorlijk. De bundel moet dan sterker worden gebroken dan bij een voorwerp in de verte. 
Je ooglenzen moeten nu vrij sterk zijn om een scherp beeld op het netvlies te vormen (fig. 3b).

Slide 23 - Diapositive

Bijziend 
Als je bijziend bent, zie je alleen scherp wat dichtbij is!
 
Dit komt doordat je ooglenzen te bol zijn.
Het beeld van een voorwerp in de verte komt niet op, maar vóór het netvlies terecht.
Negatieve brillenglazen of contactlenzen zijn nodig. Die laten het licht dat op de ogen valt iets divergeren. Daardoor vormt het beeld zich niet meer vóór, maar precies op het netvlies (fig. 4).

Slide 24 - Diapositive

Verziend 
Als je verziend bent, kun je alleen dingen in de verte scherp zien!

Dit komt doordat je ooglenzen te zwak zijn.
Licht van een voorwerp dichtbij vormt een beeld achter het netvlies.
Positieve brillenglazen of contactlenzen nodig. Die zorgen ervoor dat het licht sterker wordt gebroken. Daardoor vormt het beeld zich niet meer achter, maar precies op het netvlies (fig 5).

Slide 25 - Diapositive

Is dit oog bijziend of verziend?
A
Bijziend
B
Verziend

Slide 26 - Quiz

Wat voor een bril heb je nodig als je verziend bent?
A
Een leesbril
B
Een bril met een positieve lens
C
Een bril met een negatieve lens

Slide 27 - Quiz

Sleep de juiste namen naar de juiste plaatsen van het oog.
iris
pupil
hoornvlies
lens
netvlies
oogzenuw

Slide 28 - Question de remorquage

Welke lichtstraal is een divergerende lichtstraal?

Slide 29 - Question ouverte

Bijziend                        Verziend
veraf goed zien
beeld achter het netvlies
dichtbij goed zien
beeld valt voor het netvlies
hole lens nodig
bolle lens nodig

Slide 30 - Question de remorquage

Aan de slag!

Maak opdracht: van paragraaf 5.4 Oog en bril
1 t/m 12

Je mag samenwerken!
rood = Iedereen is stil


oranje = Iedereen is stil, docent beantwoord wel vragen

groen = Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
timer
10:00

Slide 31 - Diapositive

Aan de slag!
Maak opdracht: van paragraaf 5.4 Oog en bril.
1 t/m 12
Je mag samenwerken!

Slide 32 - Diapositive

Waar wil je nog extra uitleg over?

Slide 33 - Carte mentale

Welke 3 dingen heb jij deze les geleerd?

Slide 34 - Carte mentale

Samenvatting

Slide 35 - Diapositive

Afsluiting: we weten.................
  1. Je kunt zeven onderdelen van een oog benoemen.
  2. Je kunt beschrijven hoe je ogen een beeld vormen.
  3. Je kunt de functie toelichten van het netvlies, de oogzenuw, de iris en de pupil.
  4. Je kunt beschrijven hoe je ogen scherpstellen op voorwerpen dichtbij en in de verte.
  5. Je kunt uitleggen wat bijziendheid is en hoe je deze afwijking kunt corrigeren.
  6. Je kunt uitleggen wat verziendheid is en hoe je deze afwijking kunt corrigeren.

Slide 36 - Diapositive

Het is duidelijk waar we met het hoofdstuk aan het werk gaan
😒🙁😐🙂😃

Slide 37 - Sondage

Ik begrijp de leerdoelen van deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 38 - Sondage

De les was leuk?
😒🙁😐🙂😃

Slide 39 - Sondage

Afsluiting
Volgende les:

Huiswerk:

  • Zet in je planner!!
  • Maak opdrachten op de examensite

Dank voor jullie aandacht!

Slide 40 - Diapositive

Slide 41 - Diapositive






Infrarood = = = =  Ultraviolet
Before red = = = Beyond violet

Slide 42 - Diapositive

Ik snap de leerdoelen:

A
Ja
B
Nee
C
Een beetje....

Slide 43 - Quiz

Slide 44 - Diapositive

0

Slide 45 - Vidéo