H4 par. 4.4 Arbeiders strijden voor hun rechten

Memo havo 2
H4 Tijd van burgers en stoommachines
De industriële revolutie
par. 4.4 Arbeiders strijden voor hun rechten
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Memo havo 2
H4 Tijd van burgers en stoommachines
De industriële revolutie
par. 4.4 Arbeiders strijden voor hun rechten

Slide 1 - Diapositive



De industriële revolutie
1750-1850




Een belangrijk keerpunt in de wereldgeschiedenis.

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen hoe en wanneer Nederland industrialiseerde.
  • Je kunt uitleggen hoe arbeiders hun situatie probeerden te verbeteren.
  • Je kunt uitleggen wat het socialisme inhoudt en wat het te maken heeft met de sociale kwestie.
  • Je kunt twee vormen van socialisme beschrijven.
  • Je kunt uitleggen hoe socialisten probeerden om de situatie van de arbeiders te verbeteren.
  • Je kunt aan de hand van een voorbeeld uitleggen wat een sociale wet is.
  • Je kunt uitleggen door welke twee ontwikkelingen er aan het einde van de 19e eeuw sociale wetten kwamen.
  • Je kent de begrippen en jaartallen van deze paragraaf.

Slide 3 - Diapositive

De industriële revolutie in Nederland
Tweede helft 19e eeuw industrialisatie in Nederland.
  • Introductie van de stoommachine
  • Verbeteringen in de landbouw  (mechanisatie en uitbreiding  landbouwareaal)
  • Ontstaan textielindustrie en fabrieken voor landbouwproducten
  • Rond 1890 ontstaat zware industrie: machinebouw en scheepsbouw

Slide 4 - Diapositive

De industriële revolutie in Nederland
Verbeteringen infrastructuur: stimuleerden handel (vooral met Duitsland)
  • Haven van Rotterdam
  • Uitbreiding  spoorwegennet
  • Aanleg waterwegen en kanalen (bijvoorbeeld Noordzeekanaal en Nieuwe Waterweg)
Eind 19e eeuw, steenkolenmijnen in Zuid-Limburg geopend.
Door de industrialisatie groeiden de steden (verstedelijking).

Slide 5 - Diapositive

De industriële revolutie in Nederland
  • Mannen, vrouwen en kinderen werken in de fabrieken
  • Lage lonen en slechte arbeidsomstandigheden.
  • De armste mensen, zieken en werklozen waren aangewezen op liefdadigheid (familie, kerk en rijke burgerij)
  • Sociale kwestie = Het probleem van de armoede en de slechte woon- en werkomstandigheden van de arbeiders als gevolg van de industriële revolutie.. 

Slide 6 - Diapositive

De industriële revolutie in Nederland
Nederland was een klassenmaatschappij geworden, met veel ongelijkheid.

Sommige mensen vonden de sociale ongelijkheid helemaal verkeerd.

Een kleine groep fabriekseigenaren was heel rijk: zij bezaten kapitaal (grondstoffen, geld machines en fabrieken). Zij kregen alle winst van de fabrieken, terwijl de arbeiders alleen hun lage loon kregen.

Slide 7 - Diapositive

De industriële revolutie in Nederland
In 1848 kreeg een kleine groep rijke mannen kiesrecht (bourgeoisie/ gegoede burgerij).

Stemden bij verkiezingen op liberalen. Nadruk op economische vrijheid (handel en industrie). Overheid bemoeide zich niet met economie. 

Kapitalisme = economisch syteem waarbij alles draait om geld. Grond en fabrieken zijn in handen van ondernemers die proberen zoveel mogelijk winst te maken.
 

Slide 8 - Diapositive

De arbeiders probeerden ook zelf hun werk- en leefomstandigheden te verbeteren:

  • Eind 19e eeuw richtten ze vakbonden op:
Verenigingen van mensen met een bepaald beroep die opkomt voor de rechten van arbeiders en strijdt voor betere werkomstandigheden.

  • Streden voor hogere lonen, kortere
werktijden en de afschaffing van kinderarbeid.

  • Organiseerden, stakingen en 
demonstraties .

Slide 9 - Diapositive

Door wie werden arme arbeiders in de 19e eeuw geholpen?
A
overheid, kerk of rijke burgers
B
overheid, kerk of familie
C
overheid, rijke burgers of familie
D
familie, kerk of rijke burgers

Slide 10 - Quiz

Hoe probeerden arbeiders in de 19e eeuw hun situatie te verbeteren?
A
Ze begonnen een revolutie.
B
Ze organiseerden stakingen en demonstraties.
C
Ze richtten politieke partijen op.

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Vidéo

Socialisme tegen kapitalisme
Lagere klassen hadden geen politieke invloed.  
Rond 1850 ontstond het  socialisme.= Politieke stroming die vindt 
dat er een eind moet komen aan de uitbuiting van arbeiders door 
ondernemers. Streefden naar gelijkheid.

Grondlegger is Karl Marx. Schreef 'Das Kapital' en 
'Communistisch Manifest' (met Friedrich Engels)

Twee stromingen:
  • communisme 
  • sociaaldemocratie 

Slide 13 - Diapositive

Socialisme tegen kapitalisme
Communisme 
  • Klassenstrijd tussen arm en rijk. 
  • Arbeiders zullen in revolutie de macht grijpen.  
  • Ongelijkheid wordt afgeschaft. 
  • Productiemiddelen zoals geld, land, fabrieken worden 
bezit van de staat.
  • Staat zorgt voor eerlijke verdeling opbrengsten economie.

Communisme = Socialistische beweging waarbij arbeiders de macht grijpen door middel van een revolutie en zo een klassenloze samenleving creëren.

Slide 14 - Diapositive

Socialisme tegen kapitalisme
Sociaaldemocratie 
  • Gematigde stroming
  • Geen klassenstrijd of revolutie
  • Verbeteren werk- en leefomstandigheden
  • Sociale wetten invoeren via parlement

Sociaaldemocratie = Gematigde stroming in het socialisme, die 
de werk- en leefomstandigheden van arbeiders wil verbeteren 
via wetgeving in het parlement, en niet door revolutie.

Slide 15 - Diapositive

De eerste sociale wetten
  • 1881 Eerste socialistische politieke partij  opgericht (SDB)
Eerste gekozen Nederlandse socialist was Domela 
Nieuwenhuis (weinig invloed).
  • Sociaaldemocraten wilden uitbreiding kiesrecht. Meer
invloed arbeiders. 
  • In 1894 Sociaaldemocratische Arbeiderspartij (SDAP)  
opgericht (leider Troelstra).  Afhankelijk van andere partijen.
  • Kiesrecht werd tot 1917 mondjesmaat uitgebreid.  
  • Pas in 1917 algemeen kiesrecht voor mannen.
  • In 1919 algemeen kiesrecht voor vrouwen.


Slide 16 - Diapositive

De eerste sociale wetten
Na 1870 werkten liberalen en socialisten samen om sociale kwestie op te lossen.
Twee redenen:
  • De slechte situatie van de arbeiders.
  • De stakingen en demonstraties (liberalen wilden geen onrust).
Voorbeeld sociale wet: Kinderwet van Van Houten uit 1874.
Door sociale wetten werden rond 1900
de werk- en leefomstandigheden van arbeiders beter.

Slide 17 - Diapositive

Wat past niet bij het communisme?
A
klassenmaatschappij
B
verbeteren van de leef- en werkomstandigheden van arbeiders
C
afschaffen van privébezit
D
revolutie

Slide 18 - Quiz

Wat past niet bij sociaaldemocratie?
A
veranderingen via wetgeving in het parlement
B
verbeteren van de leef- en werkomstandigheden van arbeiders
C
gematigde groep
D
revolutie

Slide 19 - Quiz

De socialisten probeerden op verschillende manieren de situatie van de arbeiders te verbeteren. Welk voorbeeld hoort hier niet bij?
A
Ze richtten politieke partijen op.
B
Ze streden voor beperkt kiesrecht.
C
Ze werkten met liberalen samen om sociale wetten te maken.
D
Ze streden voor algemeen kiesrecht

Slide 20 - Quiz

Aan de slag
Wat? Zie whiteboard.
Hoe? Alleen 
Hulp? Bij je buurman/buurvrouw. Kom je er samen niet uit? Dan bij je docent. 
Tijd? Tot het einde van de les. 
Klaar? Leer begrippen en jaartallen. Vraag docent. 

Slide 21 - Diapositive