1.3 Arbeiders gaan samenwerken

Memo hm 2
H1 De tijd van burgers en stoommachines 
1.3 Arbeiders gaan samenwerken
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Memo hm 2
H1 De tijd van burgers en stoommachines 
1.3 Arbeiders gaan samenwerken

Slide 1 - Diapositive



Industriële revolutie
1750-1850




Een belangrijk keerpunt in de wereldgeschiedenis

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Uit welke groepen bestond de industriële samenleving?
A
Gegoede burgerij, boeren, arbeiders
B
Gegoede burgerij, middenklasse, arbeiders
C
Gegoede burgerij, middenklasse, slaven
D
Middenklasse, boeren, slaven

Slide 4 - Quiz

Wat hoort niet bij de werkomstandigheden van arbeiders?
A
Lage lonen
B
Lange werkdagen
C
Smerige straten, geen riolering, en geen schoon drinkwater
D
Protesteren of demonstreren had weinig zin. Je werd ontslagen.

Slide 5 - Quiz

Wat hoort niet bij de leefstandigheden van arbeiders?
A
Arbeiders werden niet oud.
B
Besmettelijke ziekten door slechte hygiëne.
C
Luchtvervuiling doordat de huizen bij de fabrieken stonden.
D
Werk in de fabriek was gevaarlijk en ongezond.

Slide 6 - Quiz

Hoe noemen we de politieke stroming die opkomt voor zoveel mogelijk vrijheid voor alle burgers?

A
communisme
B
confessionalisme
C
liberalisme
D
socialisme

Slide 7 - Quiz

Wat hoort bij liberalisme?
1) Zoveel mogelijk vrijheid
2) Zoveel mogelijk gelijkheid
3) De regering moet zorgen voor orde en veiligheid
4) De regering moet zorgen voor veilige fabrieken en minimumlonen.
A
1 en 3
B
1 en 4
C
2en 3
D
2 en 4

Slide 8 - Quiz

Wat past niet bij de liberale ideeën over de economie?
A
fabriekseigenaren bepalen zelf de hoogte van lonen en prijzen
B
kapitalisme
C
overheid bemoeit zich weinig met economie
D
overheid redt bedrijven die failliet dreigen te gaan

Slide 9 - Quiz

Wat past niet bij de liberale ideeën over het bestuur?
A
alleen rijke burgers kiesrecht
B
grondrechten voor alle burgers
C
overheid zorgt voor orde en veiligheid
D
overheid zorgt voor medische zorg en leerplicht

Slide 10 - Quiz

Leerdoelen
Leerdoelen 1.3
1) Ik kan uitleggen hoe arbeiders hun situatie probeerden te verbeteren.
2) Ik kan uitleggen hoe de gegoede burgerij de situatie van de arbeiders probeerde te verbeteren.
3) Ik kan uitleggen wat het socialisme inhoudt.
4) Ik kan uitleggen hoe socialisten probeerden om de situatie van de arbeiders te verbeteren.
5) Ik kan uitleggen door welke twee ontwikkelingen er aan het einde van de 19e eeuw sociale wetten kwamen.
Ik ken de begrippen en jaartallen uit deze (deel)paragraaf.

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

De sociale kwestie
Sociale kwestie = Het probleem van de slechte leef- en werkomstandigheden van arbeiders in de 19e eeuw als gevolg van de industrialisatie.

De liberale regering gaf eerst weinig hulp aan de zieken en armen. Ook maakte ze geen wetten om de situatie van de arbeiders te verbeteren.

De armen werden geholpen door hun familie, de kerk en rijke mensen (liefdadigheid).

Slide 13 - Diapositive

De sociale kwestie
De arbeiders probeerden ook zelf hun werk- en leefomstandigheden te verbeteren:
  • Eind 19e eeuw richtten ze vakbonden op:
verenigingen van mensen met hetzelfde beroep, die de lonen en arbeidsomstandigheden van haar leden wil verbeteren.. 
  • Streden voor hogere lonen, kortere
werktijden en de afschaffing van kinderarbeid.
  • Organiseerden, stakingen en 
demonstraties .

Slide 14 - Diapositive

Socialisme
Sommige mensen vonden de sociale ongelijkheid helemaal verkeerd.

Een kleine groep fabriekseigenaren was heel rijk: zij bezaten kapitaal (grondstoffen, geld machines en fabrieken). Zij kregen alle winst van de fabrieken, terwijl de arbeiders alleen hun lage loon kregen.

Vakbonden konden al deze problemen niet oplossen.


Slide 15 - Diapositive

Socialisme tegen kapitalisme
Lagere klassen hadden geen politieke invloed.  
Rond 1850 ontstond het  socialisme.= politieke stroming die 
opkomt voor gelijkheid tussen arm en rijk in de samenleving.

Grondlegger is Karl Marx. Schreef 'Das Kapital' en 
'Communistisch Manifest' (met Friedrich Engels)

Twee stromingen:
  • communisme 
  • sociaaldemocratie 

Slide 16 - Diapositive

Socialisme tegen kapitalisme
Communisme 
  • Klassenstrijd tussen arm en rijk. 
  • Arbeiders zullen in revolutie de macht grijpen.  
  • Ongelijkheid wordt afgeschaft. 
  • Productiemiddelen zoals geld, land, fabrieken worden 
bezit van de staat.
  • Staat zorgt voor eerlijke verdeling opbrengsten economie.

Communisme = Socialistische beweging waarbij arbeiders de macht grijpen door middel van een revolutie en zo een klassenloze samenleving creëren.

Slide 17 - Diapositive

Socialisme tegen kapitalisme
Sociaaldemocratie 
  • Gematigde stroming
  • Geen klassenstrijd of revolutie
  • Verbeteren werk- en leefomstandigheden
  • Sociale wetten invoeren via parlement

Sociaaldemocratie = Gematigde stroming in het socialisme, 
die de werk- en leefomstandigheden van arbeiders wil 
verbeteren via het parlement in plaats van door revolutie.

Slide 18 - Diapositive

De eerste sociale wetten
  • 1881 Eerste socialistische politieke partij 
opgericht (SDB)
  • Sociaaldemocraten wilden uitbreiding 
kiesrecht (algemeen kiesrecht). Meer politieke 
invloed arbeiders. 
  • In 1894 Sociaaldemocratische Arbeiderspartij 
(SDAP)  opgericht (leider Troelstra).  Afhankelijk van 
andere partijen.
  • Kiesrecht werd tot 1917 mondjesmaat uitgebreid.  
  • Pas in 1917 algemeen kiesrecht (mannen).


Slide 19 - Diapositive

De eerste sociale wetten
Na 1870 werkten liberalen en socialisten samen om sociale kwestie op te lossen.
Twee redenen:
  • De slechte situatie van de arbeiders.
  • De stakingen en demonstraties (liberalen wilden geen onrust).
Voorbeeld sociale wet: Kinderwet van Van Houten uit 1874.
Door sociale wetten werden rond 1900
de werk- en leefomstandigheden van arbeiders beter.

Slide 20 - Diapositive

Door wie werden arme arbeiders in de 19e eeuw geholpen?
A
overheid, kerk of rijke burgers
B
overheid, kerk of familie
C
overheid, rijke burgers of familie
D
familie, kerk of rijke burgers

Slide 21 - Quiz

Hoe probeerden arbeiders in de 19e eeuw hun situatie te verbeteren?
A
Ze begonnen een revolutie.
B
Ze organiseerden stakingen en demonstraties.
C
Ze richtten politieke partijen op.

Slide 22 - Quiz

De socialisten probeerden op verschillende manieren de situatie van de arbeiders te verbeteren. Welk voorbeeld hoort hier niet bij?
A
Ze richtten politieke partijen op.
B
Ze streden voor beperkt kiesrecht.
C
Ze werkten met liberalen samen om sociale wetten te maken.
D
Ze streden voor algemeen kiesrecht

Slide 23 - Quiz

Leerdoelen
Leerdoelen 1.3
1) Ik kan uitleggen hoe arbeiders hun situatie probeerden te verbeteren.
2) Ik kan uitleggen hoe de gegoede burgerij de situatie van de arbeiders probeerde te verbeteren.
3) Ik kan uitleggen wat het socialisme inhoudt.
4) Ik kan uitleggen hoe socialisten probeerden om de situatie van de arbeiders te verbeteren.
5) Ik kan uitleggen door welke twee ontwikkelingen er aan het einde van de 19e eeuw sociale wetten kwamen.
Ik ken de begrippen en jaartallen uit deze (deel)paragraaf.

Slide 24 - Diapositive

Aan de slag
Wat? Zie whiteboard.
Hoe? Alleen 
Hulp? Bij je buurman/buurvrouw. Kom je er samen niet uit? Dan bij je docent. 
Tijd? Tot het einde van de les. 
Klaar? Leer begrippen en jaartallen. Vraag docent. 

Slide 25 - Diapositive