Les voor PW 1

Proefwerk 1
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Proefwerk 1

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Onbekende woorden

Slide 3 - Diapositive

Woordraadstrategie

Een manier om
de betekenis van
een onbekend woord
te achterhalen. 

Slide 4 - Diapositive

Vul in:
Je kunt de betekenis van een onbekend woord soms vinden doordat er in de tekst een                            
van dat woord staat. Dat is een woord dat precies het tegenovergestelde betekent.
Bijvoorbeeld: boven ↔ onder; hoog ↔ laag; veilig ↔ gevaarlijk; klassiek ↔ modern.
synoniem
tegenstelling
voorbeelden
bekend woorddeel
omschrijvingen

Slide 5 - Question de remorquage

Vul in:
Als je de betekenis van een woord niet kent, kun je op zoek gaan naar een                                         . Deze strategie kun je toepassen bij woorden die zijn samengesteld uit twee of meer woorden, bij woorden met een voorvoegsel en bij woorden met een achtervoegsel.
synoniem
tegenstelling
voorbeelden
bekend woorddeel
omschrijvingen

Slide 6 - Question de remorquage

Vul in:
Kijk of in dezelfde zin een                                           staat.
Zo niet, lees dan ook de zin voor het moeilijke woord en de zin erna. Hier gaat het om één woord dat dezelfde betekenis heeft als het onbekende woord.
synoniem
tegenstelling
voorbeelden
bekend woorddeel
omschrijvingen

Slide 7 - Question de remorquage

Vul in:
Soms kun je moeilijke woorden begrijpen door de                                                           die genoemd worden:

- Yoesra verzamelt haar tekengerei (potloden, wasco en stiften) om verder te werken aan haar kunstwerk.
synoniem
tegenstelling
voorbeelden
bekend woorddeel
omschrijvingen

Slide 8 - Question de remorquage

Vul in:
                                          staan vaak tussen haakjes of tussen komma’s in dezelfde zin of in de zin ervoor of erna:

- Hidde werkt in de akkerbouw, een vorm van landbouw, waar hij mais en suikerbieten kweekt.
synoniem
tegenstelling
voorbeelden
bekend woorddeel
omschrijvingen

Slide 9 - Question de remorquage

Alinea's en kernzinnen

Slide 10 - Diapositive

Vul in:
Een tekst is meestal verdeeld in                                         . Een                                          bestaat uit een aantal zinnen die bij elkaar horen, omdat ze over hetzelfde                          gaan. In een tekst over vakanties kunnen deze stukken bijvoorbeeld gaan over wandelvakanties of verre reizen.
deelonderwerp
alinea
kernzinnen
kernzin
alinea's

Slide 11 - Question de remorquage

Vul in:
De belangrijkste informatie van een                                staat in de                            . Vaak is dat de eerste, tweede of laatste zin van de alinea. In de zinnen ervoor of erna staat een voorbeeld of een verdere uitleg. 
hoofdgedachte
kernzinnen
alinea
kernzin
kernzin

Slide 12 - Question de remorquage


Wat is de kernzin in de alinea?
(1) Het programma voor Bevrijdingsdag in Rucphen is bekend. (2) Het begint           ’s morgens bij het stadhuis met het hijsen van de vlag door de burgemeester. (3) Daarna zijn er op verschillende tijden en plekken in het dorp feesten. (4) Het feest wordt afgesloten met een knallend vuurwerk.

A
zin 1
B
zin 2
C
zin 3
D
zin 4

Slide 13 - Quiz

Inleiding, middenstuk, slot

Slide 14 - Diapositive

De inleiding is het eerste deel van een tekst en bestaat uit een of meer alinea’s.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Het laatste deel van een tekst is het slot en dit kan uit een of meer alinea’s bestaan.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

De functie van de inleiding kan zijn:
aangeven wat het onderwerp van een tekst is.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

De functie van de inleiding kan zijn:
een conclusie geven.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quiz

De functie van de inleiding kan zijn:
de lezer nieuwsgierig maken.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

De functie van het slot kan zijn:
een advies (goede raad) geven.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

Stappenplan lezen

Slide 21 - Diapositive


Doel: onderwerp van de tekst vinden.
1 Lees de titel, de tussenkopjes en bekijk de eventuele afbeeldingen.
2 Lees de eerste alinea of de eerste twee alinea’s.
3 Geef in een paar woorden antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst? Het antwoord op die vraag is het onderwerp van de tekst.
A
globaal lezen
B
oriënterend lezen
C
afronding
D
precies lezen

Slide 22 - Quiz


Doel: deelonderwerpen van de tekst vinden.
1 Lees van elke alinea de eerste en de laatste zin.
2 Markeer met strepen in de linker kantlijn (= witte ruimte naast de tekst) welke alinea(’s) de inleiding en het slot zijn.
3 Markeer met strepen in de linker kantlijn welke alinea’s van het middenstuk bij elkaar horen en dus over hetzelfde deelonderwerp gaan.
A
globaal lezen
B
oriënterend lezen
C
afronding
D
precies lezen

Slide 23 - Quiz


Doel: precies weten waar de tekst over gaat.
1 Lees de tekst helemaal.
2 Onderstreep woorden die je niet kent. Bepaal de betekenis van deze woorden met een woordraadstrategie.
3 Markeer de kernzin van elke alinea.
4 Noteer van elke alinea in een paar woorden het deelonderwerp in de linker kantlijn.
5 Noteer het tekstdoel.
6 Noteer de tekstsoort.
A
globaal lezen
B
oriënterend lezen
C
afronding
D
precies lezen

Slide 24 - Quiz


Onderstreep de hoofdgedachte van de tekst of schrijf die in je eigen woorden op.
De hoofdgedachte is één zin waarin duidelijk wordt wat het belangrijkste is wat je over het onderwerp van de tekst te weten bent gekomen.
A
globaal lezen
B
oriënterend lezen
C
afronding
D
precies lezen

Slide 25 - Quiz

Zet in de juiste volgorde:

afronding
precies lezen
oriënterend lezen
globaal lezen

Slide 26 - Question de remorquage

Woordenlijsten

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Lien

Succes!

Slide 29 - Diapositive