Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Planning
Herhaling bs 1 t/m 5
Oefentoets
2e lesuur practicum
Vooruitblik
Afsluiten
Slide 1 - Diapositive
Hoe heten alle zintuigen samen?
Slide 2 - Question ouverte
Jorick is een jaar geleden verhuisd naar een drukke straat. Toen hij daar pas woonde, hoorde hij in zijn slaapkamer voortdurend het lawaai van het verkeer. Nu valt dat geluid hem niet meer op. Hoe heet dit verschijnsel?
Slide 3 - Question ouverte
De douane gebruikt honden die kunnen ruiken of er drugs in bagage van reizigers zitten. Kies het juiste woord. Honden hebben een hogere / lagere drempelwaarde voor de geur van drugs dan mensen.
A
Hogere
B
Lagere
Slide 4 - Quiz
Hoe noem je de prikkel waar een zintuig op reageert?
Slide 5 - Question ouverte
Jos en Naima doen een practicum om de drempelwaarde te bepalen voor het proeven van suiker in een oplossing. Ze gebruiken hiervoor drie verschillende suikeroplossingen. Jos brengt met een wattenstaafje enkele druppels van elke oplossing aan op de tong van Naima. Naima geeft van elke oplossing aan of die wel of niet zoet smaakt. De resultaten staan in tabel 1. Tussen welke twee concentraties ligt de drempelwaarde voor het proeven van een suikeroplossing bij Naima?
Slide 6 - Question ouverte
Als je snel veel rondjes draait, word je duizelig. Als je dan ineens weer stilstaat, kun je even niet meer rechtuitlopen. Welk zintuig en welke adequate prikkel hebben hiermee te maken?
Slide 7 - Question ouverte
De pupillen van de opa van Erica zijn niet zwart, maar melkwit (zie afbeelding 1). Dit heet ‘staar’. Door staar wordt de lens troebel. De opa van Erica ziet hierdoor niet goed meer. → Leg uit waardoor de opa van Erica niet goed meer ziet.
Slide 8 - Question ouverte
Joey staat in een koude keuken af te wassen. Hij steekt zijn hand in het warme afwaswater en haalt een bord uit het water. Terwijl Joey zijn hand in het water steekt en het bord pakt, geeft een zintuig in zijn hand meer impulsen af dan vlak voor dat moment. Welk zintuig geeft meer impulsen af?
Slide 9 - Question ouverte
Na een sportdag heeft Anita spierpijn in haar beenspieren. Welke zenuwuiteinden geven hierbij signalen af aan de hersenen?
Slide 10 - Question ouverte
Op een warme zomerdag eet Kelly een ijsje (zie afbeelding). Ze is helaas verkouden, wat voor gevolg heeft dit voor het proeven van het ijsje
Slide 11 - Question ouverte
Met welk zintuig in haar tong neemt Kelly waar dat er krokante stukjes in het ijs zitten?
Slide 12 - Question ouverte
Met welk zintuig in haar tong neemt Kelly de zoete smaak van het ijs waar?
Slide 13 - Question ouverte
Zal Kelly als ze verkouden is meer of minder van haar ijsje proeven? Leg je antwoord uit.
Slide 14 - Question ouverte
Yassine krijgt tijdens het fietsen een korrel zand in zijn oog. In welke delen prikkelt dit zand zintuigen?
A
in de iris en de pupil
B
in de lens en de iris
C
in het hoornvlies en het harde oogvlies
D
in het netvlies en het hoornvlies
Slide 15 - Quiz
In de afbeelding is een deel van een gezicht getekend. Met welk nummer wordt het deel aangegeven dat traanvocht maakt?
A
1
B
3
C
4
D
7
Slide 16 - Quiz
Met welk nummer wordt het deel aangegeven dat het traanvocht over de ogen verspreidt?
A
1
B
3
C
4
D
7
Slide 17 - Quiz
In de afbeelding is een doorsnede van een oog schematisch getekend. Door welk deel wordt het netvlies op zijn plaats gehouden?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 18 - Quiz
Welk nummer geeft het hoornvlies aan?
A
1
B
9
C
13
D
3
Slide 19 - Quiz
Het hoornvlies zorgt voor breking van licht
A
Waar
B
Niet waar
Slide 20 - Quiz
met welk zintuig vangen dieren een echo op
A
evenwichtszintuig
B
gehoorzintuig
C
gezichtszintuig
D
tastzintuig
Slide 21 - Quiz
Welke delen van het oog kunnen het netvlies tegen te fel licht beschermen?
A
De iris en de oogleden met wimpers
B
De lens en de oogleden met wimpers
C
Het hoornvlies en de iris
D
Het hoornvlies en de lens
Slide 22 - Quiz
In welk deel van de neusholte liggen de reukzintuigcellen?
A
neusholte
B
reukharen
C
neusslijmvlies
D
neusharen
Slide 23 - Quiz
accomoderen
A
het ontspannen van de oogspieren
B
het naar boven en naar beneden draaien van het oog
C
het aanpassen van de sterkte van de lens
Slide 24 - Quiz
Lees de tekst ‘Netvliesloslating’.
Welk deel van het oog krimpt bij netvliesloslating?
A
de lens
B
het glasachtig lichaam
C
het harde oogvlies
D
het vaatvlies
Slide 25 - Quiz
Veel haaien zijn vooral bij weinig licht actief. De bouw van een haaienoog is vrijwel hetzelfde als de bouw van een mensenoog. In een haaienoog bevindt zich vlak achter het netvlies een extra laag: het tapetum. Het licht dat niet op de zintuigcellen is gevallen, wordt door het tapetum weerkaatst naar de zintuigcellen. Hierdoor kan een haai bij weinig licht toch voldoende zien. In de afbeelding is een doorsnede van een haaienoog getekend. Welk nummer geeft het tapetum aan?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 26 - Quiz
Oogartsen gebruiken soms oogdruppels bij het onderzoeken van een oog. Door het samentrekken van spieren in de iris wordt de pupil groter als de oogdruppels in het oog worden gedruppeld. In de afbeelding worden twee typen spiertjes in de iris aangegeven.
Welke spieren trekken door de oogdruppels samen?
A
alleen de kringspieren
B
alleen de lengtespieren
C
zowel de kringspieren als de lengtespieren
Slide 27 - Quiz
Onder normale omstandigheden wordt de grootte van de pupil aangepast aan de hoeveelheid licht. Als de hoeveelheid licht verandert, vindt er een onbewuste, snelle reactie plaats: de pupilreflex. Waar begint de reflexboog van de pupilreflex?
Welke spieren trekken door de oogdruppels samen?
A
in de blinde vlek
B
in de iris
C
in het hoornvlies
D
in het netvlies
Slide 28 - Quiz
Via welk orgaan verloopt de reflexboog van de pupilreflex?
A
via de gezichtscentra in de grote hersenen
B
via de hersenstam
C
via het ruggenmerg
Slide 29 - Quiz
Ruud bekijkt zijn nieuwe scooter. Van die scooter ontstaat een beeld op zijn netvlies. → Kies de juiste woorden. Het beeld van de scooter is omgekeerd / rechtopstaand
A
omgekeerd
B
rechtopstaand
Slide 30 - Quiz
Ruud bekijkt zijn nieuwe scooter. Van die scooter ontstaat een beeld op zijn netvlies. → Kies de juiste woorden. Het beeld van de scooter vergroot / verkleind.
A
vergroot
B
verkleind
Slide 31 - Quiz
Youssef leest in het schemerdonker een boek. Bekijk de tekeningen in de afbeelding. → In welke tekening zijn de pupilgrootte en de vorm van Youssefs lens juist getekend? Leg je antwoord uit.
Slide 32 - Question ouverte
In de afbeelding zijn twee schematische doorsneden van de lens van een oog van Jan getekend. Hij is op een feest en kijkt naar Chantal. Op dat moment hebben zijn ooglenzen de vorm van tekening 1. Vervolgens kijkt hij naar Meryam. De ooglenzen van Jan hebben dan de vorm van tekening 2.
Welke uitspraak is juist?
A
Chantal zit dichter bij Jan.
B
Meryam zit dichter bij Jan.
C
Chantal en Meryam zitten even dicht bij Jan.
Slide 33 - Quiz
IIn tekening 2 van afbeelding 8 zijn drie delen aangegeven met P, Q en R.
In welk van deze delen bevindt zich spierweefsel?
A
in deel P
B
in deel Q
C
in deel R
Slide 34 - Quiz
Geef bij elke uitspraak aan of deze juist of onjuist is.
De zintuigcellen waarmee kleuren worden waargenomen, heten staafjes.
A
juist
B
onjuist
Slide 35 - Quiz
Geef bij elke uitspraak aan of deze juist of onjuist is.
De kegeltjes liggen voornamelijk in de gele vlek.
A
juist
B
onjuist
Slide 36 - Quiz
Geef bij elke uitspraak aan of deze juist of onjuist is.
De staafjes liggen voornamelijk in de blinde vlek.
A
juist
B
onjuist
Slide 37 - Quiz
Geef bij elke uitspraak aan of deze juist of onjuist is.
In een goedverlichte ruimte worden in het netvlies alleen de kegeltjes geprikkeld.
A
juist
B
onjuist
Slide 38 - Quiz
Welke zintuigcellen bevinden zich op het netvlies
A
Alleen kegeltjes
B
Alleen staafjes
C
Zowel kegeltjes als staafjes
Slide 39 - Quiz
Welke zintuigcellen liggen in de blinde vlek en welke vooral in de gele vlek?
A
Gele vlek: kegeltjes
Blinde vlek: staafjes
B
Gele vlek: staafjes
Blinde vlek: geen
C
Gele vlek: kegeltjes
Blinde vlek: geen
D
Gele vlek: geen
Blinde vlek: staafjes
Slide 40 - Quiz
Achromatopsie is een zeldzame aandoening. Mensen met achromatopsie hebben alleen staafjes en geen kegeltjes. Zij zien de wereld in grijstinten. Bij daglicht zien ze slecht, omdat daglicht te fel is. Staafjes werken beter als er weinig licht is. Dat heeft te maken met de drempelwaarde van deze zintuigcellen. → Is de drempelwaarde van staafjes hoger of lager dan de drempelwaarde van kegeltjes? Leg je antwoord uit.
Slide 41 - Question ouverte
Opdrachten maken!
Zorg dat alle opdrachten van BS 1 t/m 5 gemaakt en nagekeken zijn.