Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
TO = 2q TK = 1,50q + 3000
de variabele kosten zijn?
A
2 euro
B
1,50 euro
C
3000 euro
D
2000 euro
Slide 1 - Quiz
TO = 0,8Q + 1200
de marginale opbrengsten zijn:
A
0,8
B
1200
C
1500
D
8
Slide 2 - Quiz
Break-even point is?
A
TO - TK
B
MO - MK
C
TO = TK
Slide 3 - Quiz
De winst per product bereken je door:
A
TO - TK
B
MO = MK
C
Qa - Qv
D
GO - GTK
Slide 4 - Quiz
Totale maximale winst bereken je door...
A
TO = TK
B
MO = MK
C
TO - TK
D
MO - MK
Slide 5 - Quiz
Twee beweringen over break-even. I. Break-evenafzet: TO = TK II. Break-evenafzet: GO = GTK Welke bewering(en) is/zijn goed?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 6 - Quiz
TO = 560q TK = 30q + 340
De marginale opbrengst is:
A
340
B
30q
C
560
Slide 7 - Quiz
Wat is moreel wangedrag?
A
Je veroorzaakt meer schade omdat je verzekerd bent
B
De ene weet meer dan de ander
C
Alleen de slechte risico's verzekeren zich
D
Mensen moeten verplicht een verzekering nemen
Slide 8 - Quiz
Wat is averechtse selectie?
A
Uit individuele premiebetaling wordt vermogen gevormd voor de financiering van uitkeringen in de toekomst.
B
De hoogte van een subsidie of bijdrage is afhankelijk van de hoogte van het inkomen.
C
Houdt in dat de mensen met een hoog risico zich wel verzekeren en de mensen met een laag risico niet.
D
De verzekeraar is verplicht iedereen die zich aanmeldt te verzekeren tegen dezelfde premie.
Slide 9 - Quiz
Wat is in de tabel voor de verzekeraar de verwachte schade (risico) per verzekerde?
A
4
B
30
C
300
D
40
Slide 10 - Quiz
De vraagfunctie kent een ... verband
A
positief
B
negatief
Slide 11 - Quiz
Wat is het consumentensurplus bij p = € 0,40?
A
0.10
B
0,50
C
1
D
4,50
Slide 12 - Quiz
Als de prijs van een product omhoog gaat ....
A
verschuift de vraaglijn naar links
B
verschuift de vraaglijn naar rechts
C
verandert de vraaglijn niet
Slide 13 - Quiz
Een tandenborstel en tandpasta zijn voorbeelden van ...
A
complementaire goederen
B
substitutiegoederen
C
inferieure goederen
Slide 14 - Quiz
Wat kan een oorzaak zijn van de verschuiving?
A
Er is positieve publiciteit voor het bedrijf geweest.
B
Er zijn aanbieders failliet gegaan.
C
De kosten voor de aanbieders zijn gedaald.
D
De koopkracht van consument is gedaald.
Slide 15 - Quiz
Qv = -10P + 90 Qa = 20P - 30
Bereken de marktomzet in het evenwicht.
A
TO = 50
B
TO = 200
C
TO = 500
D
TO = 2.000
Slide 16 - Quiz
Hoeveel is het totale surplus?
A
16
B
128
C
220
D
968
Slide 17 - Quiz
Welke kleur is het producenten surplus?
A
Oranje
B
Geel
Slide 18 - Quiz
Welke vraaglijn hoort bij vraagfunctie?
Qv = 500 - 150P
A
B
C
D
Slide 19 - Quiz
Als het aanbod groter is dan de vraag dan zal ...
A
de prijs dalen
B
de prijs stijgen
Slide 20 - Quiz
Welke aanbodlijn hoort bij aanbodfunctie? Qv = 150P - 250
A
B
C
D
Slide 21 - Quiz
Bij een ...(1)... arbeidsmarkt, dat wil zeggen dat het aanbod van arbeid ...(2)... is dan de vraag, zullen de lonen waarschijnlijk harder stijgen dan gewoonlijk.
A
(1) krappe, (2) groter
B
(1) krappe, (2) kleiner
C
(1) ruime, (2) groter
D
(1) ruime, (2) kleiner
Slide 22 - Quiz
Het aanbod van arbeid bestaat uit
A
mensen in loondienst + zelfstandigen + vacatures
B
werknemers + zelfstandigen
C
mensen in loondienst + zelfstandigen + werklozen
D
werknemers + werklozen
Slide 23 - Quiz
De prijs waarbij er maximale winst is ligt bij € ......
A
10
B
20
C
40
D
80
Slide 24 - Quiz
De maximale winst is € ......
A
40
B
400
C
800
D
1600
Slide 25 - Quiz
Er is veel werkloosheid bij
A
krappe arbeidsmarkt
B
ruime arbeidsmarkt
Slide 26 - Quiz
Vraag van arbeid bestaat uit..
A
werklozen, werkenden, zelfstandigen
B
vacatures, werkenden, zelfstandigen
C
de beroepsgeschikte bevolking
D
de beroepsbevolking - alle werklozen
Slide 27 - Quiz
De verzekeraar weet niet of de verzekerde het vragenformulier juist heeft ingevuld. Dit is een vorm van: