HA1: formuleren: lastige verwijswoorden

Formuleren
Lastige verwijswoorden
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Formuleren
Lastige verwijswoorden

Slide 1 - Diapositive

Hen of hun?

Slide 2 - Diapositive

Hen, hun (en ze)
Hen, hun (en ze)
Je gebruikt het woord ‘hun’ als meewerkendvoorwerp:

Ik geef hun morgen een cadeau.

Slide 3 - Diapositive

Hen, hun (en ze)
Je gebruikt het woord ‘hen’ als lijdend voorwerp of na een voorzetsel:

We nodigen hen uit om te komen eten.
Ik geef aan hen morgen een cadeau.
Dit is iets tussen hen.

Slide 4 - Diapositive

Hen, hun (en ze)
In de eerste twee zinnen wordt steeds vaker het woord ‘ze’ gebruikt. Dat mag ook:

Ik geef ze morgen een cadeau.
We nodigen ze uit om te komen eten.

Slide 5 - Diapositive

Hen, hun (en ze)
Niet geaccepteerd is het gebruik van ‘hun’ als onderwerp of als lijdend voorwerp:

Hun zijn moe en gaan dus snel naar bed.
We nodigen hun uit om te komen eten.

Slide 6 - Diapositive

hen of hun

Hun boeken leggen ze in de kast
Hij geeft het boek aan hen.
Hij kent hen goed.
Hij geeft hun het boek.

Slide 7 - Diapositive

Ik ben gisteren met ... meegefietst en heb ... daarna getrakteerd op pizza.
A
hen/hun
B
hen/hen
C
hun/hen
D
hun/hun

Slide 8 - Quiz

Vul het goede woord in:
Wij gaan eerder dan........
A
hen
B
hun
C
zij
D
hunnie

Slide 9 - Quiz

Eerst gingen we een stuk fietsen en daarna heb ik met ... gebarbecued.
A
hen
B
hun
C
ons
D
zij

Slide 10 - Quiz

dat of wat?

Slide 11 - Diapositive

dat of wat

Je gebruikt wat als je verwijst naar:

- dat, datgene (dat wat, datgene wat)

- alles, iets, niets, het enige (alles wat, het enige wat)

- overtreffende trap (het mooiste wat, het gezondste wat)

- een hele zin (Jari sport vrijwel nooit, wat slecht is voor zijn conditie)

Slide 12 - Diapositive

waar + voorzetsel  of voorzetsel + wie

Slide 13 - Diapositive

daar/waar + voorzetsel

bij dieren en dingen


Voorbeeld:

Het boek waarover je laatst vertelde, heb ik inmiddels gelezen

Slide 14 - Diapositive

voorzetsel + wie

bij mensen


Voorbeeld:

De klasgenote met wie ik het liefst samenwerk, heet Petra

Slide 15 - Diapositive