H3C - Werkwoordsvormen & werkwoordstijden - 01-10-2024


Nederlands 
 
Werkwoordsvormen & werkwoordstijden
 
H3C
01-10-2024
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon


Nederlands 
 
Werkwoordsvormen & werkwoordstijden
 
H3C
01-10-2024

Slide 1 - Diapositive

Afspraken
  • Stil zijn als ik uitleg geef en/ of jullie stil moeten werken
  • Vinger omhoog als je iets wil vragen
  • Loopt het de spuigaten uit: (andere) plattegrond EN ik zet het SO terug naar 8 oktober. 

Slide 2 - Diapositive

Agenda
  • landen en 10 min. lezen 
  • Lesdoel
  • Terugblik vorige les
  • Uitleg werkwoordsvormen & werkwoordstijden
  • oefenen  
  • oefeningen bespreken  
  • oefentoets 

Slide 3 - Diapositive


Eerst... 
lekker 10 minuten lezen! 
timer
10:00

Slide 4 - Diapositive

Agenda
  • landen en 10 min. lezen 
  • Lesdoel
  • Terugblik vorige les
  • SO leerstof
  • Uitleg werkwoordsvormen & werkwoordstijden
  • oefenen  
  • oefeningen bespreken  
  • oefentoets 

Slide 5 - Diapositive

Lesdoel
  • Aan het einde van de les weet ik wat de o.t.t. is, de v.t.t., de o.v.t. en de v.v.t. 

Slide 6 - Diapositive

Agenda
  • landen en 10 min. lezen 
  • Lesdoel
  • Terugblik vorige les 
  • SO leerstof
  • Uitleg werkwoordsvormen & werkwoordstijden
  • oefenen  
  • oefeningen bespreken  
  • oefentoets 

Slide 7 - Diapositive

Terugblik vorige les: homofone werkwoordsvormen

Slide 8 - Diapositive

Kies de juiste vorm:
Deliah .......... hoeveel geld ze nodig heeft voor de vliegreis van aanstaande zomervakantie.
A
berekent
B
berekend

Slide 9 - Quiz

Kies de juiste vorm:
De docent wiskunde ....... de wiskundeolympiade met veel enthousiasme.
A
begeleide
B
begeleidde

Slide 10 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Na de ...... arbeid rustten de verhuizers uit in het zonnetje.
A
verrichte
B
verrichtte

Slide 11 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Kas heeft de treinbaan van Lego ........ door zelf blokjes toe te voegen.
A
verbreed
B
verbreedt

Slide 12 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Tijdens de opname van Vroege Vogels ....... Benno en de cameravrouw door de IJssel.
A
waden
B
waadden

Slide 13 - Quiz

Agenda
  • landen en 10 min. lezen 
  • Lesdoel
  • Terugblik vorige les 
  • SO leerstof
  • Uitleg werkwoordsvormen & werkwoordstijden
  • oefenen  
  • oefeningen bespreken  
  • oefentoets 

Slide 14 - Diapositive

SO leerstof
  • werkwoordstijden kennen, herkennen en kunnen toepassen: ott – ovt – vtt – vvt (les vandaag)
ottt – ovtt – vttt – vvtt (les 7 okt)
  • ww-spelling 7 vormen van het werkwoord: 
(schema kunnen toepassen) (les 7/ 8 okt)
  • vervoeging Engelse werkwoorden (les 8 okt/ begin 15 okt) 
  • homofone ww-vormen (les 8 okt/ begin 15 okt)

Slide 15 - Diapositive

Agenda
  • landen en 10 min. lezen 
  • Lesdoel
  • Terugblik vorige les 
  • SO leerstof
  • Uitleg werkwoordsvormen & werkwoordstijden
  • oefenen  
  • oefeningen bespreken  
  • oefentoets 

Slide 16 - Diapositive

Deze les

Slide 17 - Diapositive

  • Pak je schrift
  • Pak je pen
  • Doe mee

Slide 18 - Diapositive

Ik schrijf.  

  • In welke tijd staat deze zin? 

  • Deze zin staat in de t.t (tegenwoordige tijd)   

Let op: de "normale" tegenwoordige tijd heet eigenlijk: o.t.t. onvoltooid tegenwoordige tijd - dat komt zo

Slide 19 - Diapositive

Ik schreef.  

  • In welke tijd staat deze zin? 

  • Deze zin staat in de v.t (verleden tijd)   

Let op: de "normale" verleden tijd heet eigenlijk: o.v.t. onvoltooid verleden tijd - dat komt zo

Slide 20 - Diapositive

Geschreven  

  • Wat voor soort woord is dit? 
  • Dit is een v.d. (voltooid deelwoord) 

Slide 21 - Diapositive

Ik schrijf.  

  • Deze zin staat in de t.t (tegenwoordige tijd)   

Ik heb geschreven.

  • Deze zin staat in de v.t.t (voltooid tegenwoordige tijd)



Slide 22 - Diapositive

Ik heb geschreven.   

  • In welke tijd staat deze zin? 
  • Deze zin staat in de v.t.t. (voltooid tegenwoordige tijd) 
  • Waarom voltooid? 
  • geschreven
  • Waarom tegenwoordige tijd?
  • heb
  • voltooid (tegenwoordige) tijd = werkwoord in de voltooide tijd + een werkwoord van hebben of zijn in de tegenwoordige tijd  

Slide 23 - Diapositive

Ik schrijf.   

  • Wat is het verschil met 'ik heb geschreven?' 
  • 'Ik schrijf' staat in de o.t.t. (onvoltooid tegenwoordige tijd) 
  • Waarom onvoltooid? 
  • Maar één werkwoord
  • Waarom tegenwoordige tijd?
  • schrijf
  • onvoltooid tegenwoordige tijd = maar één werkwoord/ pv in de tegenwoordige tijd

Slide 24 - Diapositive

Ik schreef.  

  • Deze zin staat in de v.t (verleden tijd)   

Ik had geschreven.
  • Deze zin staat in de v.v.t (voltooid verleden tijd)


Slide 25 - Diapositive

Ik had geschreven.   

  • In welke tijd staat deze zin? 
  • Deze zin staat in de v.v.t. (voltooid verleden tijd) 
  • Waarom voltooid? 
  • geschreven
  • Waarom verleden tijd?
  • had
  • voltooid (verleden) tijd = werkwoord in de voltooide tijd + een werkwoord van hebben of zijn in de verleden tijd 

Slide 26 - Diapositive

Ik schreef.   

  • Wat is het verschil met 'ik had geschreven?' 
  • 'Ik schreef' staat in de o.v.t. (onvoltooid verleden tijd) 
  • Waarom onvoltooid? 
  • maar één werkwoord/ pv in de verleden tijd
  • Waarom tegenwoordige tijd?
  • schreef
  • onvoltooid verleden tijd = maar één werkwoord/ pv in de verleden tijd

Slide 27 - Diapositive

  • o.t.t = ?
  • onvoltooid tegenwoordige tijd 
= Ik schrijf.
  • v.t.t. = ?
  • voltooid tegenwoordige tijd
= Ik heb geschreven.
  • o.v.t. = ?
  • onvoltooid verleden tijd
= Ik schreef.
  • v.v.t. = ?
  • voltooid verleden tijd
= Ik had geschreven.

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Agenda
  • landen en 10 min. lezen 
  • Lesdoel
  • Terugblik vorige les 
  • SO leerstof
  • Uitleg werkwoordsvormen & werkwoordstijden
  • Oefenen
  • (HW) opdracht

Slide 30 - Diapositive

Oefenen
  • Maak deze oefening zelfstandig: 
Deze zinnen staan in de o.t.t. Zet ze in de tijd die achter de zin staat.

a. Bouwt deze aannemer z’n huizen niet snel? o.v.t.
b. Eet mijn broertje elke dag een banaan? v.t.t.
c. De harde muziek beschadigt mijn gehoor. o.v.t.
d. De festivalgangers kopen oordopjes om hun gehoor te 
    beschermen. v.v.t.

timer
3:00

Slide 31 - Diapositive

Oefening bespreken
Bouwt deze aannemer z’n huizen niet snel? 
ovt = Bouwde deze aannemer z’n huizen niet snel? 

Eet mijn broertje elke dag een banaan? 
vtt = Heeft mijn broertje elke dag een banaan gegeten?

De harde muziek beschadigt mijn gehoor. 
ovt = De harde muziek beschadigde mijn gehoor. 

De festivalgangers kopen oordopjes om hun gehoor te beschermen. 
vvt = De festivalgangers hadden oordopjes gekocht om hun gehoor te beschermen.

Slide 32 - Diapositive

Agenda
  • landen en 10 min. lezen 
  • Lesdoel
  • Terugblik vorige les 
  • SO leerstof
  • Uitleg werkwoordsvormen & werkwoordstijden
  • Oefenen
  • (HW) opdracht

Slide 33 - Diapositive

HW opdracht

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Diapositive

Homofone werkwoordsvormen zijn werkwoordsvormen die verschillend gespeld worden, hoewel ze hetzelfde klinken. Denk aan vormen als bind en bindt, gelooft en geloofd, rusten en rustten en vergrootte en vergrote

‘Homofoon’ betekent ‘gelijk van klank’.

Slide 36 - Diapositive

d of dt?
Bekijk de volgende zin:
– Victor vindt pizza het lekkerste wat er bestaat, maar ik vind pizza te vet en te zout.

De keuze tussen d en dt komt voor bij de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt) enkelvoud van werkwoorden met in de infinitief een d voor de uitgang en (antwoorden, redden, vinden).

Slide 37 - Diapositive

d of dt?

Bekijk de volgende zin:
– Op de meeste dagen gebeurt er niks bijzonders op school, maar vandaag is er toch iets spannends gebeurd.

De keuze tussen d of t komt voor bij de persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud en het voltooid deelwoord (vd): gebeurt, verdient (pvtt) en gebeurd, verdiend (vd). Dat speelt bij zwakke werkwoorden waarvan de letter voor de uitgang en niet in ’t(e) x - f (o) k s ch (aa) p zit, zoals gebeuren en verdienen.

Slide 38 - Diapositive

de(n) of dde(n), te(n) of tte(n)?
Bekijk de volgende zinnen:

Slide 39 - Diapositive

de(n) of dde(n), te(n) of tte(n)?
Bekijk de volgende zinnen:
– We zouden die flyers vandaag huis aan huis verspreiden (inf), maar Wouter en Tom verspreidden (pvvt) ze gisteren al in de binnenstad onder het winkelende publiek.

Slide 40 - Diapositive

de(n) of dde(n), te(n) of tte(n)?
Bekijk de volgende zinnen:
– We zouden die flyers vandaag huis aan huis verspreiden (inf), maar Wouter en Tom verspreidden (pvvt) ze gisteren al in de binnenstad onder het winkelende publiek.
– Reizigers wachten (pvtt) / wachtten (pvvt) op de vertraagde trein.

Slide 41 - Diapositive

de(n) of dde(n), te(n) of tte(n)?
Bekijk de volgende zinnen:
– We zouden die flyers vandaag huis aan huis verspreiden (inf), maar Wouter en Tom verspreidden (pvvt) ze gisteren al in de binnenstad onder het winkelende publiek.
– Reizigers wachten (pvtt) / wachtten (pvvt) op de vertraagde trein.
Landen (pvtt) / Landden (pvvt) de spelers van het elftal op Schiphol.

Slide 42 - Diapositive

de(n) of dde(n), te(n) of tte(n)?
Bekijk de volgende zinnen:
– We zouden die flyers vandaag huis aan huis verspreiden (inf), maar Wouter en Tom verspreidden (pvvt) ze gisteren al in de binnenstad onder het winkelende publiek.
– Reizigers wachten (pvtt) / wachtten (pvvt) op de vertraagde trein.
Landen (pvtt) / Landden (pvvt) de spelers van het elftal op Schiphol.
– Doordat de ijzeren emmer altijd buiten in de regen stond, verroestte (pvvt) hij nogal, maar dat is niet erg, want verroeste (bn) objecten in de tuin zijn tegenwoordig helemaal hip.

Slide 43 - Diapositive

De keuze tussen één of twee d’s of t’s komt voor bij zwakke werkwoorden met in de infinitief een d of t voor de uitgang en (verspreiden, wachten, landen). Er zijn twee lastige gevallen:

Slide 44 - Diapositive

De keuze tussen één of twee d’s of t’s komt voor bij zwakke werkwoorden met in de infinitief een d of t voor de uitgang en (verspreiden, wachten, landen). Er zijn twee lastige gevallen:

  • Er is verschil tussen de infinitief (inf) of de persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud (verspreiden, wachten, landen) en de persoonsvorm verleden tijd (pvvt) meervoud (verspreidden, wachtten, landden).

Slide 45 - Diapositive

De keuze tussen één of twee d’s of t’s komt voor bij zwakke werkwoorden met in de infinitief een d of t voor de uitgang en (verspreiden, wachten, landen). Er zijn twee lastige gevallen:

  • Bij werkwoorden die beginnen met be, ge, her, mis, ont en ver is er ook verschil tussen de persoonsvorm verleden tijd enkelvoud (verroestte, misleidde) en het bijvoeglijk gebruikte voltooid deelwoord (bn): verroeste, misleide.

Slide 46 - Diapositive

Ga nu naar de digitale methode van Nieuw Nederlands en maak de opdrachten die ik heb klaargezet.

Slide 47 - Diapositive