H4 12-12-2024

Jeudi, le 12 décembre 2024
1 / 49
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Jeudi, le 12 décembre 2024

Slide 1 - Diapositive

Jeudi, le 12 décembre 2024 
K: Idioomtoets 
K: Hoe ziet de schrijftoets eruit?
Z: Nuttige zinnen voor de schrijftoets 
Z: Schrijf een autobiografie over Vincent van Gogh (zie info)

Slide 2 - Diapositive

Nuttige zinnen voor de schrijftoets
1 Il/ Elle a .... enfants.
2 Il s'est marié/ Elle s'est mariée avec ... 
3 Il est né/ Elle est née le .....
4 Il/Elle a ... frères/soeurs
5 Autrefois, il habitait à ....
6 Maintentant il habite à ...
7 En 20... il a commencé sa carrière ...
8 J'ai choisi cette personne parce que j'aime son films, sa musique, ses livres. 

Slide 3 - Diapositive

Vincent van Gogh
Vincent van Gogh (1853-1890) is een van de bekendste schilders uit de Nederlandse kunstgeschiedenis. De kunstenaar geniet wereldwijd bekendheid. Niet alleen zijn kunstwerken zijn wereldberoemd, ook het tumultueuze leven van de kunstenaar staat nog altijd volop in de belangstelling. Tot zijn bekendste werken behoren De Aardappeleters, Het gele huis, Zonnebloemen, De slaapkamer. 






Slide 4 - Diapositive

Vincent van Gogh
Vincent van Gogh werd geboren op 30 maart 1853 in het Brabantse plaatsje Zundert, als zoon van Theodorus van Gogh en diens echtgenote Anna Cornelia Carbentus. 
Hoewel Vincent zijn hele leven doorging als het ‘oudste kind’, werd er vóór hem al een kind geboren. Precies een jaar voor zijn geboorte hadden zij ook al een zoon gekregen die zij Vincent noemden, hoewel hij doodgeboren was. Na Vincent volgden nog drie zussen en twee broers: Anna, Theo, Willemien (Wil), Elisabeth (Lies) en Cor. Regelmatig wandelde het hele gezin in de omgeving van Zundert, waardoor de basis werd gelegd voor Vincents liefde voor de natuur.





Slide 5 - Diapositive

H4 Planning formatieve en summatieve checks
3-12 Formatieve check Grammaire A & C et les verbes avoir, être, aller in 5 tijden
10-12 Formatieve check Vocabulaire A, B, C (chapitre 2)
w 3 Summatieve check Schrijftoets (chapitre 2 voc A,B,C et grammaire A,C et les verbes avoir, être, aller)
 

Slide 6 - Diapositive

Schrijftoets in week 3
Deel 1 : Idioom

Deel 2: Grammaire (bijwoord, avoir, être, aller in 5 tijden)

Deel 3: Schrijftoets (schrijf een biografie over een bekend persoon, gebruik hierin signaalwoorden, passé composé en imparfait)

Slide 7 - Diapositive

Le passé composé et l'imparfait

Vorming en gebruik van de verleden tijden

Slide 8 - Diapositive

L'imparfait 
Nous-vorm van het werkwoord
+ vaste uitgangen         Nous prenons le bus
Je pren AIS
TU pren AIS
IL pren AIT
NOUS pren IONS
VOUS prenIEZ                          ILS prenAIENT

Slide 9 - Diapositive

Zet in de imparfait
on (avoir)
A
on avais
B
on avions
C
on avait
D
on avaient

Slide 10 - Quiz

Zet in de imparfait
Je/j (être)
A
je sommais
B
j'était
C
j'étais
D
je serais

Slide 11 - Quiz

De passé composé
De passé composé bestaat uit 2 delen: een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord, net als in het Nederlands.
Wij hebben gegeten      = Nous avons mangé
Jij hebt gepraat               = Tu as parlé
Hij heeft gewoond         = Il a habité

Meestal gebruik je het hulpwerkwoord AVOIR

Slide 12 - Diapositive

Wanneer gebruik je avoir of être als hulpwerkwoord?

Gemakkelijke (maar niet altijd opgaande) regel:
gebruik hetzelfde hulpwerkwoord als wij in het Nederlands doen, exemple:
ik heb gegeven =
j' ai donné
hij is binnengekomen =
il est entré

Slide 13 - Diapositive

Wanneer het hulpww être in de passé composé?
  • Bij de wederkerende ww (met me,te,se, nous, vous, se):
Nous nous sommes levés tôt   = We zijn vroeg opgestaan
Je me suis lavé à 8h                      = Ik heb me gewassen om 8 uur
  • Bij de werkwoorden uit de volgende tekening: ze geven meestal een beweging aan, maar ook de ww naître (geboren worden), mourir (sterven) en rester (blijven) worden met être vervoegd.

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Hulpww être: voltooid deelwoord past zich aan onderwerp aan!
  •  mannelijk enkelvoud:     X
  •  vrouwelijk enkelvoud:    + e
  •  mannelijk meervoud:     + s
  •  vrouwelijk meervoud:    + es

En wat te doen als mannelijk en vrouwelijk gemengd zijn?

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Zet in de passé composé
wij zijn geweest
A
Nous avons été
B
Nous sommes été
C
Vous êtes été
D
Vous avez été

Slide 18 - Quiz

Zet in de passé composé
Tu (aller)
A
as allé
B
es allé
C
a allé
D
est allé

Slide 19 - Quiz

Zet de zin in de passé composé
Kim et Sophie (aller) au supermarché
A
ont allé
B
ont allés
C
sont allés
D
sont allées

Slide 20 - Quiz

Imparfait ou bien passé composé?
Autrefois, les gens n'avaient pas d'ordinateur.
Ils utilisaient toujours du papier pour s'envoyer des lettres.
Puis, dans les années 90 du siècle précédent, Internet est devenu très normal. 
Tout à coup, les gens ont commencé  à écrire des emails et à faire des recherches sur le Net.
Avant, on ne savait même pas ce que c'était, un e-mail.

Slide 21 - Diapositive

0

Slide 22 - Vidéo

Een gewoonte
Een beschrijving
Een handeling van onbepaalde duur
Je me levais toujours à 7h.
Nous regardions un film à la télé.
La rue était vide, 
il faisait chaud.

Slide 23 - Question de remorquage

Dus wanneer de passé composé?
De pc vertelt de plotselinge actie of eenmalige gebeurtenis. Deze actie heeft een bepaalde duur. 
De pc duidt een verandering aan in de oude gewoontes of een verandering in de gegeven beschreven situatie. Exemples:
  • J'ai rencontré Paul ce week-end et on a pris un verre au café
  • On faisait un BBQ, quand il a commencé à pleuvoir
  • Il est né le 8 mars 2005

Slide 24 - Diapositive

0

Slide 25 - Vidéo

Kies in het volgende verhaaltje
tussen l'imparfait en lepassé composé
Quand j'..... jeune, je jouais du piano.
A
étais
B
ai été

Slide 26 - Quiz

Un jour j'/je ...... devant la reine Maxima.
A
ai joué
B
jouais

Slide 27 - Quiz

Le jour que j'ai joué devant la reine, c'était la fête de l'école. J' ..... 12 ans.
A
ai eu
B
avais

Slide 28 - Quiz


C'est un .............. film ...............
A
un film intéressant
B
un intéressant film
C
un film intéressante
D
un intéressante film

Slide 29 - Quiz

Planning toetsen
25-01-2024 Grammaire A & C et les verbes avoir, être, aller


Slide 30 - Diapositive

(klein = petit)
C'est ma ...............soeur ...............
A
ma soeur petit
B
ma petite soeur
C
ma petit soeur
D
ma soeur petite

Slide 31 - Quiz

Au revoir 

Slide 32 - Diapositive

Wat is het verschil?
Il chante bien.
C'est un bon chanteur.

Slide 33 - Question ouverte

Grammaire A: l'adverbe
Dat is een goede voetbalspeler     goed is een bijvoeglijk naamwoord.
C'est un bon joueur de foot             bon est un adjectif.

Hij speelt goed                                       goed is een bijwoord.
Il joue bien                                                bien est un adverbe

Slide 34 - Diapositive

Grammaire A: L'adverbe
Een bijwoord zegt iets over:

1. een werkwoord - Je vais rapidement m'habiller.
2. een bijvoeglijk naamwoord - C'est une très belle fille. 
3. een andere bijwoord - Je vais me présenter très brièvement.
4. een hele zin - Heureusement, on n'a pas d'épreuve aujourd'hui.

Slide 35 - Diapositive

La forme de l'adverbe
Om een bijwoord te maken heb je nodig:

het bijvoeglijk naamwoord
+
het achtervoegsel 'ment'

Il est poli.                        Hij is beleefd.
Il parle poliment.         Hij praat beleefd.

Slide 36 - Diapositive

La forme de l'adverbe
Il y a trois cas:

1) Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een klinker:
bijv. nw + ment -> poli wordt dan poliment,

2) Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een medeklinker:
eerst vrouwelijk maken dan + ment:
actif >> active >> activement
heureux >> heureuse >> heureusement
doux >> douce >> doucement


Slide 37 - Diapositive

La forme de l'adverbe
3) Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een -ent of -ant,
zet je er -emment of -amment achter.

récent -> récemment
suffisant -> suffisamment
prudent -> prudemment

Uitzondering: lent -> lentement




Slide 38 - Diapositive

Onregelmatige vormen van het bijwoord




Let op! v
Vite is een bijwoord. 
Het is niet afgeleid van een bijvoeglijk naamwoord.

Il roule vite / rapidement. Hij rijdt snel.
Une voiture rapide. Een snelle auto.

Slide 39 - Diapositive

Wat is het bijwoord van "sportif"

Slide 40 - Question ouverte

Goed of fout?
Il parle poliment
A
Goed
B
Fout

Slide 41 - Quiz

Goed of fout?
Je parle bon le français
A
Goed
B
Fout

Slide 42 - Quiz

Goed of fout?
Cette voiture roule vite.
A
Goed
B
Fout

Slide 43 - Quiz

Goed of fout?
C'est un bon chanteur.
A
Goed
B
Fout

Slide 44 - Quiz

Goed of fout?
Ce joueur de foot joue mal.
A
Goed
B
Fout

Slide 45 - Quiz

Maak van "doux" een bijwoord.
A
douce
B
douxment
C
doucement
D
douxement

Slide 46 - Quiz

Bijwoord van gewelddadig

Violent --> ?
A
Violentment
B
Violentement
C
Violemment

Slide 47 - Quiz

Choisis la bonne forme. Adjectif ou adverbe?

Louise m'a écrit qu'elle n'est pas très …. en Norvège
A
heureuse
B
heureusement
C
heureux
D
heureuses

Slide 48 - Quiz

Choisis la bonne forme.

Cette voiture roule très ......... ​

A
lentement
B
lentemment
C
lente
D
lent

Slide 49 - Quiz