Samenvatting Unidad 3

1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansWOStudiejaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Necesitas el portátil (laptop) om de les te starten via LessonUp, la libreta (schrift), el libro (het boek)

Slide 3 - Diapositive

Hay / Tener que../ Familia

Slide 4 - Diapositive

Wat is de inhoud die we tot nu toe hebben geleerd in UNIDAD 3?
Antwoord in het Spaans.

Slide 5 - Carte mentale

Tema : Unidad 3 
LEERDOELEN: "Samenvatting"
  1.  Ik kan mijn familieleden beschrijven
  2.  Ik ken de bezittelijke naamwoorden in het Spaans.
  3. Ik kan op de juiste manier SER/ ESTAR/ HAY gebruiken.
  4.  Ik kan de kamers van mijn huis benoemen.
  5.  Ik kan beschrijven en praten over huishoudelijke taken.

Slide 6 - Diapositive

vader
moeder
ouders
broer
zus
oom
tante
oma
opa 
neef
nicht
padre 
madre
padres
hermano
hermana 
tío
tía
abuela
abuelo 
primo
prima

Slide 7 - Diapositive

  • bekijk de video op volgende slide
  • noteer zoveel mogelijk  nieuwe woorden

Slide 8 - Diapositive

La familia: 
Apunta las palabras, escucha el vídeo y traduce.
  1. vader 
  2. moeder 
  3. ouders 
  4. broer 
  5. zus 
  6. oom
  7. tante 


8. oma 
9. opa 
10. neef 
11. nicht 
12. ............ (zelf kiezen)
13. ............. (zelf kiezen)

Slide 9 - Diapositive

la madre
el hijo
el abuelo
la hermana
el nieto
la sobrina
het nichtje
de moeder
de kleinzoon
de zus
de opa
de zoon

Slide 10 - Question de remorquage

Slide 11 - Lien

Even samengevat.......
  • Je kijkt naar het zelfstandig naamwoord wat achter het bezittelijk voornaamwoord staat. 
  • Is het zelfstandig naamwoord meervoud, dan is ook het bezittelijk voornaamwoord meervoud.
  • Bij nuestro/-s en vuestro/-s verandert het in nuestra/-s en vuestra/-s als het zelfstandig naamwoord wat erachter komt vrouwelijk is. 

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

Hay/ser/estar (zijn)
Bij 'zijn' altijd de top 3 volgen:

1. Hay (staat er letterlijk 'er is' of 'er zijn' in de zin?)

2. Estar (kun je 'zijn' vervangen door 'zich bevinden'?)

3. Ser (in de overige gevallen). 

Let op: je kunt je ook in een tijdelijke emotionele staat bevinden. Bijv. verdrietig, boos, verliefd etc. Ook dan gebruik je 'estar'.

Slide 14 - Diapositive

Ser
Ser wordt gebruikt bij vaste eigenschappen. 
Bijv. Ik ben blond, jij bent Nederlander of zij heet Daphne. 
Er wordt van uitgegaan dat dit eigenschappen zijn die eigenlijk niet kunnen veranderen. 

Oefen: Klik HIER om het ww SER te leren via quizlet.

Oefen: Klik  HIER om te oefenen. 

Slide 15 - Diapositive

Estar
Estar wordt gebruikt bij plaatsbepaalingen. Bijv. ik ben in Nederland. Eigenlijk zeg je dan, ik bevind mij in Nederland. Zodra je het werkwoord 'zijn' kan vervangen door 'bevinden' dan weet je dat je estar moet gebrijken.
Bijv. ik ben op school - ik bevind mij op school.

Let op: dit werkwoord draagt accentjes ;)
Oefen: Klik HIER om het ww estar te leren via quilzet
Oefen: Klik HIER om te oefenen.

Slide 16 - Diapositive

HAY
Hay kent maar één vervoeging en dat is 'hay'. 
Hay gebruik je zodra je kan zeggen 'er is/ er zijn'. 
Bijv. er zijn veel leerlingen in de klas - hay muchos alumnos en la clase.

Zodra je een nummer (1, 2, 3, etc.), een onbepaald lidwoord (un/unos, una/ unas), een hoeveelheidswoord (mucho/ poco/ demasiado, etc) ziet staan, dan gebruik je ook het werkwoord hay.

Oefen: Klik HIER om te oefenen. (scroll een beetje naar beneden om bij de opdracht te komen)

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Lien

Slide 19 - Lien

Wat ik nog moeilijk vind is...
Wat ik vandaag heb geleerd is...
Wat ik al goed kan is...
Wat ik met de lesstof kan doen is...
Mijn leerdoel van deze les was...
timer
1:00




Slide 20 - Carte mentale