Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Nederlands
Grammatica en Spelling,
NU Nederlands 3F A
Luisteren
2.3 Betogende teksten
Slide 1 - Diapositive
Presentie
Intro
Slide 2 - Diapositive
Vorige les
Feiten
Meningen
Argumenten
Objectieve argumenten
Subjectieve argumenten
Drogredenen
Generalisaties
Onjuist beroep op autoriteit
Slide 3 - Diapositive
1. Een feit is dat wat is 2. Een mening is dat was is 3. Een argument is hetzelfde als het standpunt Welke zinnen zijn juist?
A
Alle zinnen zijn goed
B
1, 2
C
1
D
2, 3
Slide 4 - Quiz
Controleerbare feiten, wetenschap of algemeen aanvaarde normen of waarden.
A
Subjectief argument
B
Objectief argument
Slide 5 - Quiz
Lesdoelen
Je herkent de standpuntenen argumenten in een betogende kijk/luistertekst.
Je kunt de kwaliteit van argumenten beoordelen.
Je bereidt je voor op het examen Lezen/Luisteren met behulp van Examensprint.
Slide 6 - Diapositive
Standpunt
In een betoog, debat of discussie probeert iemand anderen met argumenten te overtuigen van zijn standpunt.
Je herkent een standpunt vaak aan de volgende signaalwoorden: ik vind ..., volgens mij ..., ik denk dat ..., het is mijn overtuiging ... , mijn conclusie is ....
Slide 7 - Diapositive
Stelling: Het werk in een stagebedrijf hoef niet altijd leuk te zijn, als het maar leerzaam is.
Slide 8 - Question ouverte
Objectieve en subjectieve argumenten
Er kunnen zowel objectieve als subjectieve argumenten worden gebruikt om een standpunt te verdedigen.
Objectieve argumenten zijn controleerbaar en daarmee waar of niet waar.
Subjectieve argumenten zijn niet-feitelijke uitspraken die in meer of mindere mate aannemelijk zijn. Ze zijn meestal zwakker dan objectieve argumenten en makkelijker te weerleggen.
Slide 9 - Diapositive
Stelling: Wie ongezond leeeft, moet meer betalen voor de ziektenkostenverzekering. Het is onmogelijk alle mensen te controleren op een gezonde of ongezonde leefstijl. Voor of tegen?
A
Tegen
B
Voor
Slide 10 - Quiz
Stelling: Wie ongezond leeeft, moet meer betalen voor de ziektenkostenverzekering. Wie ongezond leef, gaat vaak eerder dood, waardoor er uiteindelijk minder kosten worden gemaakt. Voor of tegen?
A
Tegen
B
Voor
Slide 11 - Quiz
Tegenargumenten
Let bij een discussie of debat ook op de tegenargumenten: dat zijn argumenten om aan te tonen dat een standpunt of argument onjuist is.
Argumenten volgen vaak op signaalwoorden als: want, omdat, vanwege, daarom, aangezien, dus.
Slide 12 - Diapositive
Drogredenen
Let ook op of er geen drogredenen (onjuiste argumenten of redeneringen) gebruikt worden. Drogredenen zijn bijvoorbeeld:
verkeerde vergelijking. Er worden twee dingen met elkaar vergeleken die niet te vergelijken zijn. Bijvoorbeeld: op de havo heb je ook geen lange stage, dus die halfjaarstage van het mbo hoeft ook niet.
persoonlijke aanval. De persoon wordt aangevallen, niet zijn standpunt of argument. Bijvoorbeeld: die achterlijke werkgevers profiteren alleen maar van hun stagiaires.
Slide 13 - Diapositive
Stel, je buurman zegt: 'Nou ik vind het onzin om meer te betalen als je ongezond leeft, want Kaj heeft dus zijn leven lang gerookt en gedronken, nooit aan sport gedaan en is 96 geworden. Is dit een argument of drogreden? Leg uit.
Slide 14 - Question ouverte
Slide 15 - Diapositive
Werklozen zijn te beroerd om te werken, dat zie je wel aan mijn buurman.
A
onjuist beroep op autoriteit
B
verkeerde vergelijking
C
persoonlijke aanval
D
generalisatie
Slide 16 - Quiz
Dat klopt niet, want iemand met jouw reputatie kan hier natuurlijk niks zinnigs over zeggen.
A
onjuist beroep op autoriteit
B
verkeerde vergelijking
C
persoonlijke aanval
D
generalisatie
Slide 17 - Quiz
Migraine komt van stress, want dat zegt mijn tandarts ook.
A
onjuist beroep op autoriteit
B
verkeerde vergelijking
C
persoonlijke aanval
D
generalisatie
Slide 18 - Quiz
Begrippen
standpunt
objectieve argumenten
subjectieve argumenten
drogredenen
signaalwoorden
verkeerde vergelijking
persoonlijke aanval
Slide 19 - Diapositive
Aan het werk
Luisteren 2.3 - examenopdracht
Luisteren 2.3 - extra opdracht 3
Oefenen met Examensprint (eigen oefeningen)
Sluit de LessonUp niet af. Laat hem open staan voor het einde van de les.
10 minuten voor het einde van de les sluiten we gezamenlijk af.
Slide 20 - Diapositive
Vragen? Hulp nodig? Schrijf hier je naam en vraag op.
Slide 21 - Question ouverte
Examensprint
Je hebt Waar sta je nu? gedaan.
Oefen met Gericht trainen.
Slide 22 - Diapositive
Lesdoelen
Je herkent de standpunten en argumenten in een betogende kijk/luistertekst.
Je kunt de kwaliteit van argumenten beoordelen.
Je bereidt je voor op het examen Lezen/Luisteren met behulp van Examensprint.