Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 35 min
Éléments de cette leçon
LUISTEREN EN KIJKEN
HOOFDSTUK 2
2.3
BETOGENDE TEKSTEN
Slide 1 - Diapositive
LUISTEREN EN KIJKEN
2.3 Betogende teksten
Planning:
Bespreken resultaten 2.2 en korte terugblik
Behandelen theorie 2.3 Betogende teksten
Online opdracht 2, 3 en examenopdracht maken
Bespreken examenopdracht 2.2
Slide 2 - Diapositive
DOEL
AAN HET EINDE VAN DE LES HERKEN JE DE STANDPUNTEN EN ARGUMENTEN IN EEN BETOGENDE KIJK-/LUISTERTEKST EN KUN JE DE KWALITEIT VAN ARGUMENTEN BEOORDELEN
Slide 3 - Diapositive
KORTE TERUGBLIK
Slide 4 - Diapositive
Theorie
Een instructie heeft vaak de volgende kenmerken:
in de inleiding wordt het onderwerp van de instructie genoemd
de instructie bestaat uit een aantal aanwijzingen
de aanwijzingen zijn concrete stappen die je vaak in een vaste volgorde moet uitvoeren
Let ook op:
Signaalwoorden, geven de volgorde aan hoe de instructie uitgevoerd moet worden.
Werkwoorden geven aan wat je precies moet doen.
In de praktijk kun je uitleg krijgen aan de hand van een demonstratie.
Theorie
Slide 5 - Diapositive
TWEE VRAGEN
Slide 6 - Diapositive
Beknopt samenvatten van een instructie of demonstratie doe je zo:
A
Schrijf een inleiding, middenstuk en slot en sluit af met een handtekening
B
Noteer de mening en de verschillende argumenten
C
Noteer onderwerp en doel en de verschillende stappen in de instructie
D
Beoordeel of alle kanten aan bod zijn gekomen en of de informatie actueel en betrouwbaar is
Slide 7 - Quiz
Bij een instructie krijg je uitleg hoe je iets moet doen. In de praktijk krijg je vaak uitleg aan de hand van een demonstratie.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 8 - Quiz
THEORIE 2.3
Slide 9 - Diapositive
Theorie
Standpunten worden vaak ingeleid met zinnetjes als:
ik vind…
volgens mij…
ik denk dat…
het is mijn overtuiging…
mijn conclusie is…
In een betoog, debat of discussie is er iemand die met gebruik van argumenten anderen probeert te overtuigen van zijn standpunt.
Slide 10 - Diapositive
Theorie
Dit zijn argumenten die controleerbaar zijn en daarom kun je nagaan of ze waar of niet waar zijn.
Er zijn zowel objectieve als subjectieve argumenten die gebruikt worden om het standpunt te verdedigen.
Dit zijn niet-feitelijke uitspraken die in meer of mindere mate aannemelijk zijn. Ze zijn zwakker dan de objectieve argumenten en daarom makkelijker te weerleggen.
Objectieve argumenten
Subjectieve argumenten
Slide 11 - Diapositive
Theorie
Verkeerde vergelijking: er worden twee dingen met elkaar vergeleken die niet te vergelijken zijn.
Voorbeeld: op de havo heb je ook geen lange stage, dus die stage van een halfjaar op het mbo hoeft ook niet.
Persoonlijke aanval: de persoon wordt aangevallen, niet zijn standpunt of argument.
Voorbeeld: die achterlijke werkgevers profiteren alleen maar van hun stagiaires.
Drogredenen kunnen ook voorkomen. Dit zijn onjuiste argumenten of redeneringen. Voorbeelden zijn verkeerde vergelijking of persoonlijke aanval.
Slide 12 - Diapositive
VOORBEELD
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
VIJF VRAGEN
Slide 15 - Diapositive
Nomofobie is stress of angst die veroorzaakt wordt doordat men gedurende enige tijd geen mobiele telefoon tot zijn beschikking heeft.
A
feit
B
mening
C
argument
D
x
Slide 16 - Quiz
Het is fijn om je telefoon vergeten te zijn.
A
feit
B
mening
C
argument
D
x
Slide 17 - Quiz
Dan heb je de hele dag rust.
A
feit
B
mening
C
argument
D
x
Slide 18 - Quiz
Het argument: "Dan heb je de hele dag rust." is een:
A
Objectief argument
B
Subjectief argument
Slide 19 - Quiz
Van welke drogreden is hier sprake: "Daar weet jij niets van, daar ben je veel te oud voor!"
A
Generalisatie
B
Onjuist beroep op autoriteit
C
Persoonlijke aanval
D
Verkeerde vergelijking
Slide 20 - Quiz
OEFENEN
MET PEN EN PAPIER
Slide 21 - Diapositive
Slide 22 - Diapositive
Slide 23 - Diapositive
''Wie ongezond leeft, moet meer betalen voor zijn ziektekostenverzekering.'' Wat vind jij?