leesvaardigheid 3tl 18 oktober

WELKOM
NEDERLANDS 3TL
LEESVAARDIGHEID


1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

WELKOM
NEDERLANDS 3TL
LEESVAARDIGHEID


Slide 1 - Diapositive

VANDAAG:
1.  LESSON UP MET UITLEG OVER VERBANDEN EN         SIGNAALWOORDEN ---> VOORBEREIDING OP TOETS LEESVAARDIGHEID.
2. CREATIEVE SCHRIJFOPDRACHT: SCHRIJF SAMEN EEN SPANNEND VERHAAL.

Slide 2 - Diapositive

Welke signaalwoorden weet je?

Slide 3 - Carte mentale

Maak een zin waar het verband 'tegenstelling' in staat.

Slide 4 - Carte mentale

Maak een zin waar het verband 'opsomming' in staat.

Slide 5 - Carte mentale

Maak een zin waar het verband 'reden' in staat.

Slide 6 - Carte mentale

Tekstverbanden en signaalwoorden
In teksten staan vaak woorden als later, terwijl, ten eerste, ook, maar, toch. 
Dat soort woorden noemen we signaalwoorden

Ze geven aan op welke manier de woorden, zinnen en alinea’s in een tekst met elkaar samenhangen

Die samenhang heet het tekstverband.  
Door te letten op tekstverbanden, kun je een tekst beter begrijpen.


Slide 7 - Diapositive

 tekstverbanden en signaalwoorden
Er zijn verschillende soorten tekstverbanden:

  • Opsomming – signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte. Je kunt een opsomming ook herkennen aan een dubbele punt (:), liggende streepjes (–), getallen (1, 2, 3) of dots (•). 

  • Tegenstelling – signaalwoorden: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, daarentegen, aan de ene kant … aan de andere kant. Een tegenstellend verband geeft aan dat zaken worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn.


Slide 8 - Diapositive

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen/alinea's leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandig naamwoord
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 9 - Quiz

Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsommend
B
C
tegenstellend

Slide 10 - Quiz

Welke signaalwoorden horen bij een tegenstelling?
A
daarna, vervolgens, gisteren, volgende week
B
maar, echter, toch, daarentegen
C
ook, daarnaast, bovendien, en
D
want, omdat, zodat, daardoor

Slide 11 - Quiz

Welke zin is een opsomming?
A
Voordat ik naar school ga, eet ik een boterham.
B
En daarom ga ik naar school.
C
Ik leer Nederlands en Wiskunde en ook Engels.
D
Vroeger lette ik nooit op in de les.

Slide 12 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij een opsomming?
A
Ook
B
Maar
C
Als
D
Dus

Slide 13 - Quiz

samenvattend-verband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
samenvattend
kortom, al met al, alles bij elkaar, samenvattend
Al met al viel het bij Nederlands eigenlijk best mee.

Slide 14 - Diapositive

voorwaardelijk-verband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
voorwaardelijk
op voorwaarde dat, mits, als, indien, tenzij
Als jij thuis je huiswerk niet maakt, ben je niet welkom in de les.

Slide 15 - Diapositive

vergelijkend-verband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
vergelijkend
net als, vergeleken met, zoals, hetzelfde 
Sam heeft, net als zijn neef, een broodje hamburger besteld. 

Slide 16 - Diapositive

Middel/doel-verband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
Middel/doel
Om te, met als doel, waarmee, daarmee
Jantje heeft een nieuwe fiets, daarmee kan hij naar voetbal fietsen.

Slide 17 - Diapositive

oorzaak-gevolg-verband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
oorzaak-gevolg
daardoor ,hierdoor, doordat, zodat, waardoor
Doordat jij steeds door me heen zit te praten, begrijp ik niks van deze les.

Slide 18 - Diapositive

uitleg/toelichting-verband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
uitleg/toelichting
dat wil zeggen, met andere woorden, op die manier, dit is bedoeld voor, zoals
Ik zou graag een tweede taal leren, zoals Spaans.

Slide 19 - Diapositive

huiswerk
- opdracht 2 A tot en met J maken (signaalwoorden en verbanden)
- Nu aan beginnen, dan ben je klaar!

Slide 20 - Diapositive

Schrijf samen op hoe dit afloopt
Een paardrijder komt vanaf de ene kant bij het kruispunt. Aan de ander kant komt er een gamer aangelopen, maar die let niet op de weg. Ze zullen tegelijk bij de kruising zijn....

Slide 21 - Diapositive