GMK bijwerkingen en werking

• GMK
• MBO
• Studiejaar 1

Vorige lessen

Arnica D6 is

1. homeopathie
2. allopathie
3. Fytotherapie

een verpleegkundig specialist mag alles voorschrijven

1. waar
2. niet waar

voorschrijver kiest het label van een geneesmiddel

1. waar
2. niet waar

Een geneesmiddel dat wordt gebruikt om een tekort aan te vullen werkt

1. causaal
2. diagnostisch
3. substitutie
4. profylactisch

middel tegen hooikoorts werkt

1. causaal
2. diagnostisch
3. symptomatisch
4. palliatief

Wanneer meer medicijn wordt gebruikt dan door de arts of in de bijsluiter is voorgeschreven noemen we dit

1. interactie
2. overdosering
3. contra-indicatie
4. innameadvies

polyfarmacie is

1. al iemand langere tijd 5 middelen of weer gebruikt
2. als iemand 2 of meer chronische of acute aandoeningen heeft
3. een periodieke controle van het medicijn door de apotheker of arts

wat is geen voordeel van een lokaal middel

1. sneller effect
2. minder medicijn nodig
3. minder kans op bijwerkingen elders in het lichaam
4. toediening kan lastiger zijn

via de slijmvliezen van de mond noemen we

1. sublingual
2. oromucosaal
3. tracheaal
4. auriculair

stelling 1: systemisch is dat het geneesmiddel via de bloedsomloop gaat naar de plaats waar het moet werken.
stelling 2: Systemisch geeft minder kans op bijwerkingen

1. stelling 1 en 2 zijn juist
2. stelling 1 is juist , Stelling 2 is onjuist
3. stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist
4. stelling 1 en 2 zijn onjuist

wat is een rectale toedieningsvorm

1. rektiole
2. injectie
3. capsule
4. neusspray

intra-articulair is

1. in het hart
2. in de spier
3. in het gewricht
4. in de ader

wat is geen systemische toedieningsweg

1. oraal
2. transdermaal
3. rectaal
4. oromucosaal

wat is geen orale toedieningsvorm

1. kauwgom
2. drank
3. klysma
4. dragee

vrijkomen van geneesmiddel uit toedieningsvorm en opname van het geneesmiddel in de bloedbaan noemen we

1. absorptie
2. distributie
3. metabolisme
4. eliminatie

stelling 1 : geneesmiddelen of metabolieten worden uitgescheiden via urine of ontlasting
stelling 2: klein deel geneesmiddel verdwijnt via tranen, moedermelk en transpiratievocht

1. stelling 1 en 2 zijn beide juist
2. stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist
3. stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist
4. beide stellingen zijn onjuist

wat is cumulatie

1. opstapeling van geneesmiddel in bloed
2. de tijd die nodig is om de hoeveelheid van het geneesmiddel in het bloed te halveren
3. de hoeveelheid van een geneesmiddel dat vrijkomt uit de toedieningsvorm en opgenomen wordt in het bloed
4. concentratie van het geneesmiddel in het bloed