07. 3T H2 voorbereiding toets (4-11-24)

• Economie
• Middelbare school
• vmbo g, t
• Leerjaar 3

H2 Geldzaken

Voorbereiding toets

Ik heb klaar liggen: 

• rekenmachine,
• pen,
• papier.

Vandaag

Hoofdstuk 2 

Aan de slag

Doel 2.1: Geld telt

Theorie:

• B) Ik kan de verschillende functies van geld uitleggen.
• Ik geef voorbeelden van wat je allemaal kunt doen met geld.
  
• Ik leg uit wat het verschil is tussen chartaal en giraal geld.

Rekenvaardigheden:

• Ik reken met miljarden en miljoenen.
          

Welk voorbeeld is GEEN voorbeeld van directe ruil

1. banaan voor een pen
2. banaan voor geld
3. pen voor een appel
4. appel voor een banaan

Het kopen van een spijkerbroek bij de H&M is ...

1. directe ruil.
2. indirecte ruil.

Ruilen zonder geld noemen we ook wel?

1. een indirecte ruil
2. een directe ruil

Je wast de auto van je vader en in ruil hiervoor krijg je een Big Mac

1. Directe ruil
2. Indirecte ruil

munten en bankbiljetten noem je:

1. giraal geld
2. chartaal geld
3. debetsaldo
4. creditsaldo

Geld uit een betaal automaat noemen we ook wel?

1. digitaal geld
2. cashflow
3. giraal geld
4. chartaal geld

Een ander woord voor contant geld is?

1. euro
2. bankpas
3. giraal geld
4. chartaal geld

Wat is een voorbeeld van chartaal geld?

1. creditcard
2. bankpas
3. biljetten
4. pinpas

Wat is een voorbeeld van giraal geld?

1. munten
2. bankbiljetten
3. betaalpas
4. flippo's

Wat zijn Vreemde Valuta?

1. Buitenlands geld
2. Wisselkoers
3. Provisiekosten
4. Euro's

Lars neemt € 100 Euro op via de geldautomaat, hij stopt het geld in zijn portemonnee wat is er gebeurd?

1. Zijn vermogen is afgenomen met € 100,-
2. Zijn vermogen is juist toegenomen met maar liefst € 100,-
3. zijn girale geld is toegenomen
4. zijn chartale geld is toegenomen

Doel 2.2: Betalen en                                              bankieren

Theorie:

• Ik kan uitleggen op welke manieren je allemaal kunt betalen.
  
• Ik kan aangeven wat je allemaal kunt doen als je bankiert.
  
• Ik kan een bankafschrift lezen.
  
  

Rekenvaardigheden:

• Ik kan het banksaldo berekenen.
          

Ik heb nu €1.500,- op mijn bankrekening staan. Ik krijg €1.200 aan salaris en geef €700 uit. Wat is mijn nieuwe saldo? Credit of debet?

Begin september had je een saldo van € 150 op je rekening. Je kreeg € 20 zakgeld en € 10 van je oma. Je gaf € 5 uit in de kantine en € 185 aan een nieuwe gameconsole.
Wat was je saldo eind september?

Doel 2.3 Sparen met                                                 profijt

Theorie:

• Ik kan aangeven dat er verschillende doelen zijn om te sparen
  
• Ik kan aangeven dat er verschillende spaarvormen zijn
  
• Ik kan uitleggen wat inflatie is
  
• Ik kan uitleggen wat koopkracht is
  
• Ik kan aangeven wat er met de koopkracht gebeurt als je spaart

Rekenvaardigheden:

• Ik kan de rente berekenen en rekenen met samengestelde interest.
    

Wat is koopkracht?

1. Hoeveel geld je hebt.
2. De hoeveelheid producten die je kunt kopen.
3. Hoeveel spaargeld je hebt
4. Hoeveel euro's je kunt uitgeven.

De prijzen stijgen met 2%
Het inkomen van Ahmet stijgt met 1%
Wat gebeurt er met de koopkracht van Ahmet?

1. Stijgt
2. Daalt
3. Blijft gelijk

De prijzen stijgen met 2%
Het inkomen van Lisa stijgt met 3%
Stijgt of daalt de koopkracht van Lisa?

1. Stijgt
2. Daalt

De inflatie stijgt met 2,5%
Het inkomen van Rick stijgt met 1,5%
Met hoeveel procent stijgt of daalt de koopkracht van Rick?

1. Daalt met 4%
2. Stijgt met 4%
3. Daalt met 1%
4. Stijgt met 1%

Wat is een spaardeposito?

1. Een rekening waarop geld staat waar je altijd bij kan als je het nodig hebt.
2. Een rekening waarop het geld voor een afgesproken tijd vast staat tegen een vaste rent.
3. Dit is een ander woord voor variabele rente.
4. Dit is een ander woord voor vaste rente.

Er staat €500 op je spaarrekening. Je ontvangt hierover 2,8% rente. Hoeveel rente is dit?

1. €518
2. €18
3. €514
4. €14

Er staat €890 euro op je spaarrekening je ontvangt 1,6% rente. Hoeveel rente is dit?

1. €34,24
2. €14,24
3. €24,24
4. €44,24

Doel 2.4 Risico's van                                             beleggen

Theorie:

• Ik kan uitleggen wat inkomsten uit bezit zijn.
  
• Ik kan verschillende inkomsten uit bezit benoemen.
  
• Ik kan uitleggen hoe een belegging in aandelen geld kan opleveren (of geld kan kosten).

Rekenvaardigheden:

• Ik kan geld omrekenen naar een andere periode.
          

Je bekijkt van enkele bedrijven de aandelen. Van welke bedrijven zijn de aandelen gedaald?

1. Ahold en Ajax
2. Ajax, KPN en Ahold
3. Ahold en ING Groep
4. Kpn en ING Groep

Stel je hebt op maandag €1000 euro aandelen gekocht bij KPN. Hoeveel zijn je aandelen dan waard op vrijdag?

1. 992
2. 1080
3. 920
4. 1008

Stel: jij hebt 9000 euro op de bank staan.
De bank geeft je 2,3 % per jaar. Hoeveel rente ontvang jij dan maandelijks van de bank?

Bereken de samengestelde rente.
€ 2 000 aan 3 % in 3 jaar

Jelte krijgt 1,5% rente over zijn spaargeld. Op 1 januari bedroeg zijn spaargeld €1.500. Hoeveel stond er op 31 december op zijn rekening?

1. €1.725
2. €1.650
3. €1.522,5
4. €1.522,50

Dividend en koerswinst zijn het rendement van

1. een spaarrekening
2. obligaties
3. aandelen

Het minste risico loop ik bij

1. obligaties
2. aandelen

Jelte krijgt 1,5% samengestelde rente over zijn spaargeld. Op 1 januari 2015 bedroeg zijn spaargeld €1.500. Hoeveel stond er op 31 december 2017 op zijn rekening?

1. €2.281,31
2. €1.545,34
3. €1.568,52

Doel 2.5 Lenen en                                                    betalen

Theorie:

• Je weet wanneer het slim is om te lenen
  
• Je weet wat aanbieders en vragers van geld zijn
  
• Je weet wat een persoonlijke lening is en dat het betaald wordt in termijnen

Rekenvaardigheden:

• Je kunt de rente op een lening uitrekenen.
          

Wat is een hypothecaire lening?

1. Lening voor de koop van een huis
2. Lening voor de koop van een auto
3. Lening voor de koop van een nieuwe bank
4. Lening voor de koop van een nieuwe ps4

Voor de aanschaf van een duurzaam consumptiegoed, zoals bijvoorbeeld een auto of scooter, heb je veel geld nodig. Als je het geld daarvoor leent, spreek je van een...

1. Persoonlijke lening
2. Consumptief krediet
3. Salariskrediet
4. Doorlopende krediet.

Wat is provisie?

1. een soort picknick
2. extra kosten voor de bank
3. extra winst voor de bank
4. een soort van lunchtrommel

Doel 2.6: Kopen op                                                    krediet

Theorie:

• Ik kan uitleggen wat kopen op krediet is.
  
• Ik kan de verschillende vormen van krediet onderscheiden.
  
  

Rekenvaardigheden:

• 
          

Wanneer ben je eigenaar bij huurkoop?

1. Bij levering
2. Als alle termijnen zijn betaald
3. Nooit
4. Als het contract afloopt

Wanneer ben je eigenaar bij leasing?

1. Bij levering
2. Als alle termijnen zijn betaald
3. Nooit
4. Als het contract afloopt

Bij leasing leen je niets

1. Juist
2. Onjuist

Nog vragen?

Aan de slag

Alles nakijken

(Rekentrainers maken)

Examentrainer Hoofdstuk 2

Nabespreking

Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?