BK1 Hoofdstuk 2.1

1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

HEUTE
- Was wissen wir noch? 
- Hausaufgaben 
- Aufgaben + Blooket

Ziel:
 - We checken of je de persoonlijke voornaamwoorden nog kent
- Je kunt de regel van de zwakke ww toepassen

Slide 2 - Diapositive

Dieses Kapitel
Hoofdstuk gaat over......
Dit ligt in.....
Grenst aan Tjechië, O.... &  Z....

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

IDEWIS

Slide 5 - Diapositive

Ik ken de persoonlijke voornaamwoorden
0100

Slide 6 - Sondage

Wie heißt (jij) ________?

Slide 7 - Question ouverte

(Wij) ________wohnen in Sneek?

Slide 8 - Question ouverte

(Ik) ___________ bin Frau Mahler.

Slide 9 - Question ouverte

Habt (jullie)___________ schon gegessen?

Slide 10 - Question ouverte

Der Junge heißt Erik. (Hij) ________ ist vierzehn Jahre alt.

Slide 11 - Question ouverte

Herr Müller, wie alt sind (u) _______?

Slide 12 - Question ouverte

Ik ken de persoonlijke voornaamwoorden in het Duits
helemaal mee eens
beetje mee eens
beetje niet mee eens
helemaal niet mee eens

Slide 13 - Sondage

Aufgabe 9 , 10 & 11 auf Seite 59, 60 und 61

Slide 14 - Diapositive

(fe)esttenten
ZWAKKE WERKWOORDEN

Slide 15 - Diapositive

Hoe krijg je de stam?
In het Duits krijg je de stam door
van het hele werkwoord

 -en
weg te laten

Voorbeelden:
machen > mach;  spielen > spiel;  radeln > radel

Slide 16 - Diapositive

Ezelsbruggetje





Achter de stam van het werkwoord komen de uitgangen:

(FE)    E - ST - T - EN - T - EN

 

Slide 17 - Diapositive

Voorbeeld: machen (doen, maken)
(ik)
(jij)
(hij/zij/het)      (wij)
(jullie) 
(zij/u)   
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
mach e              
mach st 
mach
mach en
mach t
mach en

Slide 18 - Diapositive

ich
du
er/sie/es

wir
ihr
sie/Sie
ik
jij
hij/zij/het

wij
jullie
zij/u
wohne
wohnst
wohnt

wohnen
wohnt
wohnen
heiße
heißt
heißt

heißen
heißt
heißen
wohnen                                    heißem
                                                   stam s-klank
 1. stam? werkwoord -en
2. plaats uitgang die hoort bij het pers vnw
BV.: wohnen - wohn - du wohnst
ezelsbruggetje:
(fe)esttenten

Slide 19 - Diapositive

Kies de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in: Ich ... (wohnen) in Ommen
A
wohn
B
wohne
C
wohnen
D
wohnt

Slide 20 - Quiz

Er ... (wohnen) in Den Ham.
A
wohnst
B
wohnt
C
wohnen
D
wohne

Slide 21 - Quiz

Du ... (heißen) Gert.
A
heißt
B
heißst
C
heiße
D
heißen

Slide 22 - Quiz

Sie ... (heißen) Lisa.
A
heiße
B
heißt
C
heißen
D
heiß

Slide 23 - Quiz

Ich ... (wohnen) noch zuhause.
A
wohnt
B
wohnst
C
wohne
D
wohnen

Slide 24 - Quiz

Herr Schmidt, Sie ... (heißen) Tom oder?
A
heiße
B
heißt
C
heißet
D
heißen

Slide 25 - Quiz

Ik heb dit onderdeel goed begrepen
helemaal mee eens
beetje mee eens
beetje niet mee eens
helemaal niet mee eens

Slide 26 - Sondage

Und jetzt? 
- Nakijken met nakijkblad voor de opdr.  2, 3 & 6

Maken vanaf blz. 62:
- opdracht 1 (gebruik blz. 49 t/m 51)
- opdracht 2 (eerst raden, daarna blz. 95 gebruiken) 
- opdracht 3 (bekijk de cijfers in beide landen en vul tabel in)

Klaar? Blooket! Link in Magister


Slide 27 - Diapositive