Klas 1 - Chapitre 2 - D

Aujourd'hui
Ex. 15
Réviser avoir
Grammaire D: werkwoorden
Ex. 16, 17, 18
Le but: 
- je kunt de regelmatige ww op -er gebruiken.
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Aujourd'hui
Ex. 15
Réviser avoir
Grammaire D: werkwoorden
Ex. 16, 17, 18
Le but: 
- je kunt de regelmatige ww op -er gebruiken.

Slide 1 - Diapositive

Vocabulaire

Slide 2 - Diapositive

Phrases-clés

Slide 3 - Diapositive

Ex. 15
Je gaat eten bestellen:
- Kies iets te eten en te drinken van de menukaart.
- Geef de bestelling telefonisch door.
- Je klasgenoot vraagt je naam, waar je woont en je telefoonnr.

Tip: gebruik ook de phrases-clés van hoofdstuk 1!

Slide 4 - Diapositive

Even herhalen...
Wat is de Franse vertaling van de volgende personen?
Ik
Jij
Hij 
Zij
Men / wij
Wij 
Jullie / u
Zij (👨🏽👨🏽)
Zij (👩🏼👩🏼)

Slide 5 - Diapositive

avoir =
A
zijn
B
hebben
C
gaan
D
doen

Slide 6 - Quiz

Vul de juiste vorm van avoir in:
Elle ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 7 - Quiz

Vul de juiste vorm van avoir in:
Vous _____

Slide 8 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van avoir in:
Ils ________ (avoir)
A
ai
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 9 - Quiz

Vul de juiste vorm in van avoir
Tu ____

Slide 10 - Question ouverte

avoir
ik heb
A
je ai
B
j'ai
C
je suis
D
je fais

Slide 11 - Quiz

Vul de juiste vorm van avoir in:
Nous ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 12 - Quiz

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
avoir (hebben)
Combineer de juiste vorm van avoir met het goede persoonlijk voornaamwoord
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 13 - Question de remorquage

Werkwoorden op -er
De meeste werkwoorden eindigen in het Frans op -er


Slide 14 - Diapositive

Werkwoorden op -er gebruiken
Stap 1. Haal er weg.

Je houdt dan de stam van het werkwoord over.


Slide 15 - Diapositive

Werkwoorden op -er gebruiken
Stap 1. Haal er weg.

Je houdt dan de stam van het werkwoord over.

Stap 2. Achter de stam komt een uitgang.

Slide 16 - Diapositive

Werkwoorden op -er gebruiken
Uitgangen:
je                            + e
tu                           + es
il / elle / on         + e
nous                     + ons
vous                      + ez
ils / elles              + ent

Slide 17 - Diapositive

Werkwoorden op -er gebruiken
Uitgangen:
je                            + e
tu                           + es
il / elle / on         + e
nous                     + ons
vous                      + ez
ils / elles              + ent
Voorbeeld: donner (geven)

je donne
tu donnes
il / elle / on donne
nous donnons
vous donnez
ils / elles donnent

Slide 18 - Diapositive

De uitgangen van regelmatige werkwoord op -er

Slide 19 - Diapositive

werkwoorden op - er
Je ... (danser)
A
danse
B
danses
C
dansez
D
dansent

Slide 20 - Quiz

werkwoorden op - er
Elles ... (danser)
A
danse
B
danses
C
dansez
D
dansent

Slide 21 - Quiz

Vervoeg het werkwoord tussen de haakjes op de juiste manier:
Nous (regarder) _____ la télé.

Slide 22 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord tussen de haakjes op de juiste manier:
Vous (danser) _____ beaucoup?

Slide 23 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord tussen de haakjes op de juiste manier:
Yasmine et Julie (jouer) _____ au foot.

Slide 24 - Question ouverte

Au travail!
Fais: ex. 16, 17, 18

Slide 25 - Diapositive