blok 1 grammatica hoofd- en bijzinnen

Samengestelde zinnen



Hoofdzin + Bijzin (+Bijzin)

Hoofdzin + Hoofdzin



1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Samengestelde zinnen



Hoofdzin + Bijzin (+Bijzin)

Hoofdzin + Hoofdzin



Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik kan niet mee, want ik moet naar voetbal.



Ik weet niet of ik wel zin in pizza heb vanavond.



Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik kan niet mee, want ik moet naar voetbal.



Ik weet niet of ik wel zin in pizza heb vanavond.



Hoofdzin
Hoofdzin
Hoofdzin
Bijzin

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Samengestelde zinnen

- hebben meerdere pv's

- Een enkelvoudige zin heeft maar 1 pv, een samengestelde zin       heeft meer pv's

- de samengestelde zinnen worden met elkaar verbonden door     een voegwoord (maar, of, en, want, terwijl, dus)

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoofdzin (HZ)

- staat onderwerp en persoonsvorm naast elkaar

- de persoonsvorm staat op de eerste of tweede plaats


Voorbeeld:

Alle boeken van Harry Potter zijn beroemd

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bijzin (BZ)

- Tussen de persoonsvorm en het onderwerp kunnen wel andere zinsdelen staan, maar dit hoeft niet

- De persoonsvorm staat vaak achter in de bijzin


Voorbeeld:

Weet je al of we vanavond uit eten gaan?

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Enkelvoudige of samengestelde zin?

'Ik ben moe en ik heb geen zin om te gaan trainen.'
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 7 - Quiz

Verander tijd: 'Ik was moe en had geen zin om te gaan trainen'.

'Ben' en 'heb' veranderen, dus 2 persoonsvormen, dus samengestelde zin. 

Merk op dat in allebei de zinnen het onderwerp naast de persoonsvorm staat. Het zijn dus allebei hoofdzinnen. 
Enkelvoudige of samengestelde zin?

'Petra wil graag met haar moeder tennissen'
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoofdzin of bijzin?

'Ik ga morgen naar de kapper.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 9 - Quiz

Het onderwerp (ik) staat naast de persoonsvorm (ga).
Hoofdzin of bijzin?

'... als ik mijn pianoles kan afzeggen.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 10 - Quiz

Het onderwerp (ik) staat niet naast de persoonsvorm (kan).
2a [Mijn moeder heeft me straf gegeven,] want
2b [ik was een uur te laat thuis.]
A
a en b zijn beide HZ
B
a en b zijn beide BZ
C
a is HZ, b is BZ
D
a is BZ, b is HZ

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

1a [Ik ben in Griekenland geweest], 1b omdat [mijn moeder daar is opgegroeid.]
A
a en b zijn beide HZ
B
a is HZ, b is BZ
C
a is BZ, b is HZ
D
a en b zijn beide BZ

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Huiswerk: opdr 4 en 5, blz 23/24

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Want, is een 
a. Nevenschikkend voegwoord (staan)
b. Onderschikkend voegwoord (zitten)

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Omdat, is een 
a. Nevenschikkend voegwoord (staan)
b. Onderschikkend voegwoord (zitten)

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Maar is een,

a. Nevenschikkend voegwoord (staan)
b. Onderschikkend voegwoord (zitten)

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Toen is een
a. Nevenschikkend voegwoord (staan)
b. Onderschikkend voegwoord (zitten)

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Dus is een
a. Nevenschikkend voegwoord (staan)
b. Onderschikkend voegwoord (zitten)

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Of is een
a. Nevenschikkend voegwoord (staan)
b. Onderschikkend voegwoord (zitten)

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De MAKKELIJKSTE woordsoort vind ik het lidwoord.
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De gevierde actrice heeft een Oscar gewonnen.
A
Oscar = ZWW
B
heeft = ZWW
C
gewonnen = ZWW
D
gevierde = ZWW

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Zijn naam is waarschijnlijk afgeleid van mercator.
Zijn-is-afgeleid
A
zww-hww-zww
B
bez vnw-zww-zww
C
pers vnw-hww-zww
D
bez-hww-zww

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Chiazaad zou in veel gevallen een verjongende werking hebben.
gevallen - hebben
A
zww - hww
B
zn - hww
C
zww - zn
D
zn - zww

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Jimmy gaat straks naar het feest, MAAR hij is niet uitgenodigd.

A
nevensch. vw
B
ondersch. vw

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Voordat ELS iets kon zeggen, was Joris al vertrokken.
A
bn
B
zn
C
pers vnw
D
vw

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In de zomervakantie gaan we een week naar de Ardennen en nog ENKELE dagen naar Antwerpen.

A
bn
B
zn
C
vz
D
vw

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

ZIJ is erg blij met haar nieuwe bed.
A
zww
B
pers vnw
C
bezit nvw
D
zn

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De huizen die daar staan, ZIJN net gebouwd.
A
bezit vnw
B
hww
C
pers vnw
D
zww

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kevin heeft gisteren zijn eerste shorttrackwedstrijd gewonnen.
A
Er staat 3x een zn in de zin.
B
Er staat 1 ww in de zin.
C
Er staat 1x een bn in de zin.
D
Er staat 2x een bezit. vnw in de zin.

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Zou MIJ een zorg zijn zou MIJN zuster zondag zeggen dat ze zero centen heeft.

Welke uitspraak over MIJ en MIJN is correct?
A
MIJ en MIJN zjn beide persoonlijke vnw.
B
MIJ en MIJN zijn beide bezittelijke vnw.
C
Mij is een pers. vnw- MIJN is een bezit. vnw.
D
MIJ is een bezit. vnw- MIJN is een pers. vnw.

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Zij hebben een groter huis dan wij.
A
zij=bez. vnw. wij= pers. vnw
B
zij= pers. vnw wij= pers. vnw

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Jij hebt een mooie fiets gekregen van je ouders.

A
jij - bez.vnw je= bez.vnw
B
jij= pers. vnw je= pers. vnw
C
jij= bez. vnw je = pers. vnw
D
jij= pers. vnw je= bez. vnw

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke klas komt er na jullie klas?
jullie = ...
A
bez vnw
B
zn
C
pers vnw
D
bn

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wijs in de volgende zin de pers. vnw en de bez. vnw aan.
Zin:
Waarom hebben jullie zijn laptop nog niet gemaakt?
A
jullie = pers. vnw, zijn = bez. vnw
B
jullie = pers. vnw, zijn = pers. vnw
C
jullie = bez. vnw, zijn = bez. vnw
D
jullie = bez. vnw, zijn = pers. vnw

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Zij hebben hun eigen glazen ingegooid.
hun = ?
A
pers. vnw
B
bez. vnw
C
wederkerend vnw
D
znw

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Elke avond laat ik mijn hond uit.

Welke uitspraak klopt?
A
ik= pers. vnw mijn= bez. vnw hond= pers. vnw.
B
ik= bez. vnw. mijn= pers. vnw
C
ik= pers. vnw mijn= bez. vnw hond= bez. vnw.
D
ik= pers. vnw mijn= bez. vnw

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions