2haKapitel 6: Grammatica - 20. April

1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

TrabiTour Kapitel 6
Pak je lesboek en 
neem voor je
blz. 40 en 41!


Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Grammatica 
                           In dit hoofdstuk worden behandeld:

                      1) de Modalverben sollen, wollen, wissen
                                2) de 1ste en de 4de naamval
                   3) telwoorden en rangtelwoorden vanaf 100


Slide 4 - Diapositive

Eerst de Modalverben!

Slide 5 - Diapositive

Welke 4 Modalverben heb je in Kapitel 5 geleerd?

Slide 6 - Question ouverte

Slide 7 - Vidéo

Opmerking Modalverben
De uitleg die je net hebt gehoord is heel uitgebreid maar het gaat er natuurlijk om dat je de theorie weet toe te passen.

 Let op: bij het werkwoord sollen blijft de klinker in het enkelvoud hetzelfde.



Slide 8 - Diapositive

Wat is de betekenis van dürfen?
A
moeten
B
durven
C
mogen

Slide 9 - Quiz

Wat is de betekenis van mögen?
A
mogen
B
leuk vinden
C
moeten
D
iets lusten

Slide 10 - Quiz

Wat is de vertaling van
Er möchte?

A
Hij wilt graag
B
Hij mocht
C
Hij zou graag willen

Slide 11 - Quiz

Welke zin is correct?
A
Du musst deine Mund halten.
B
Du müsst deine Mund halten.
C
Du muss deine Mund halten.

Slide 12 - Quiz

Welke zin is correct?
A
Mein Bruder dürft schon Auto fahren.
B
Mein Bruder darf schon Auto fahren.
C
Mein Bruder darfst schon Auto fahren.

Slide 13 - Quiz

Nu de naamvallen!

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

1ste + 4de naamval zonder voorzetsel
Unsere Lehrerin hat die Prüfung gemacht.

Deine Mutter hat unseren Lehrer begrüsst.

Slide 16 - Diapositive

Voorzetsels 4de naamval
durch = door                                   bis = tot
für       = voor                                    gegen = tegen 
ohne  = zonder                              entlang = langs
um      = om
 
Voorzetsels staan vóór het in te vullen woord. Behalve entlang

Slide 17 - Diapositive

Los, sing!

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Vidéo

En nu de telwoorden
Boven de 100

maar eerst herhaling!

Slide 20 - Diapositive

28 ... hoe schrijf je dat?
A
achtundzwanzig
B
acht und zwanzig
C
achtzwanzig

Slide 21 - Quiz

70 ... hoe schrijf je dat?
A
siebenzig
B
siebzig
C
sebenzig

Slide 22 - Quiz

Huiswerk
opdracht 
- 14.3 b 
- 17.1 (stuur 17.1 per mail naar mij toe)
- 17.2  stuur 17.2 per mail naar mij toe)

Slide 23 - Diapositive

How was de les?
Een tip en een top

Slide 24 - Question ouverte