Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Nakijken
Pak je boek
Basis: blz. 105
Kader: blz. 116
Slide 1 - Diapositive
Opdracht 1
Basis en Kader
a. eigen antwoord
b. Je hooft geen geld te wisselen. Je hoeft geen bedragen om te rekenen.
Slide 2 - Diapositive
Opdracht 2
Basis
a. vraag naar/ aanbod van
b. Finland, Ierland, Oostenrijk
c. Er moeten bergen en sneeuw zijn/ Een nat klimaat
Kader
a. Veel mensen willen een product
b. Er is veel van een product (gemaakt)
c. Er moeten bergen en sneeuw zijn
d. Een nat klimaat
Slide 3 - Diapositive
Opdracht 3
Basis
markt: producten kopen en verkopen
internationale markt: landen die producten aan elkaar verkopen
verhandelen: producten kopen en verkopen
Kader
a. markt, b. veiling, c. meeste, d. interne markt, e. import,
f export
Slide 4 - Diapositive
Opdracht 4
Basis
aanbod: als je iets wilt verkopen
export: aan ander woord voor uitvoer
import: een ander woord voor invoer
vraag: als je iets wilt kopen
Kader
Afbeelding 30,28,29
Slide 5 - Diapositive
Opdracht 5
Basis
a. markt/ veiling/ export/ import
b. op afbeelding 25
Kader
Door de interne markt zijn er veel concurrenten bijgekomen.
Slide 6 - Diapositive
De totale invoer en uitvoer
Slide 7 - Diapositive
Sinaasappels
Situatie: In Spanje worden er sinaasappels verbouwd. In Nederland zijn er veel mensen die graag sinaasappels willen hebben. Spanje verkoopt de sinaasappels aan Nederland.
Slide 8 - Diapositive
Waar is in de voorgenoemde situatie 'vraag' naar?
Slide 9 - Question ouverte
Welke partij zorgt hier voor het 'aanbod'?
A
Spanje
B
Nederland
Slide 10 - Quiz
Wat voor gebied is Nederland voor Spanje in de situatie? (Gebruik een begrip)
Slide 11 - Question ouverte
Handel in Europa
Alles waar spullen worden verkocht noem je een markt.
Als landen met elkaar handelen noemen we dat de 'internationale markt'. Internationale handel vindt vaak plaats op veilingen.
Alle landen binnen de EU hebben een 'vrijemarkteconomie', dit betekend dat ze zelf mogen weten hoeveel ze produceren en wat ze produceren.
Slide 12 - Diapositive
vervolg
Binnen de Europese Unie kunnen we producten uit alle EU- landen kopen, de grenzen van alle EU landen zijn namelijk open voor producten uit andere EU landen.
De handel binnen de EU noemen we de interne handel van de EU.
De producten worden vaak geproduceerd in de landen waar de productiekosten het laagst zijn.
Slide 13 - Diapositive
Waarom komen sinaasappels vaker uit Spanje dan uit Nederland?
Slide 14 - Question ouverte
Waarom hoort de handel met Engeland niet bij de 'interne handel' van de EU?
Slide 15 - Question ouverte
Wat bedoelen we met het begrip 'markt'?
Slide 16 - Question ouverte
invoer en uitvoer
In NL wordt veel verhandeld, dus is er veel invoer en uitvoer.
de uitvoer van NL bestaat uit o.a.: Snijbloemen, kaas, machines, groente, vlees, aardgas en eieren. Het is dus de export van een land (alles dat verhandeld wordt met andere landen). de gezamenlijke waarde hiervan is de uitvoerwaarde. NL heeft een groot afzetgebied voor deze goederen.
NL heeft ook invoer, spullen die we uit een ander land inkopen (import), bijvoorbeeld: auto's, fruit, graan en kleding. De totale waarde hiervan noemen we de invoerwaarde.
In NL is de uitvoerwaarde hoger dan de invoerwaarde.
Slide 17 - Diapositive
Noem 3 uitvoergoederen die NL verhandelt.
Slide 18 - Question ouverte
Wat is er aan de hand als de uitvoerwaarde groter is dan de invoerwaarde?
A
NL koopt meer in dan het verkoopt
B
NL is meer geld kwijt dan dat het binnen krijgt met handel
C
NL krijgt meer geld binnen door de handel dan dat het kwijt is.
D
NL verkoopt evenveel producten als dat het inkoopt