UNIT 5 3BK grammar

Grammar Unit 5
Toekomst 'to be going to'
Imperative (gebiedende wijs)
Woordvolgorde (bijwoorden van fequentie en plaats/tijd)
Korte ja/nee antwoorden
1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 3

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Grammar Unit 5
Toekomst 'to be going to'
Imperative (gebiedende wijs)
Woordvolgorde (bijwoorden van fequentie en plaats/tijd)
Korte ja/nee antwoorden

Slide 1 - Diapositive

'to be going to'
'to be going to' gebruik je bij:
- een plan of besluit wat vast staat of eerder is afgesproken.
- een voorspelling op basis van bewijs.

We are going to have fun this weekend.
Look at the clouds, It is going to rain.
I am going to visit my grandma tomorrow. 

Slide 2 - Diapositive

'to be going to'
Hoe maak je 'to be going to'?
am/is/are + going to + werkwoord

I am going to read a book tonight.
My brothers is going to go to Spain this summer.
They are going to be best friends because they have a lot in common.

Slide 3 - Diapositive

I _____
A
am
B
is
C
are

Slide 4 - Quiz

He ____
A
am
B
is
C
are

Slide 5 - Quiz

She ____
A
am
B
is
C
are

Slide 6 - Quiz

It ____
A
am
B
is
C
are

Slide 7 - Quiz

We ____
A
am
B
is
C
are

Slide 8 - Quiz

You ___
A
am
B
is
C
are

Slide 9 - Quiz

They __
A
am
B
is
C
are

Slide 10 - Quiz

'to be going to'
Stap 1: Kies am/is/are
Stap 2: schrijf op: going to
Stap 3: schrijf daarachter het hele werkwoord

We __________ outside. (play)
We are going to play outside.

Slide 11 - Diapositive

Vul 'to be going to' in:

We ___________ (to play) videogames tonight.

Slide 12 - Question ouverte

Vul 'to be going to' in:

My brother __________ (travel) to Australia

Slide 13 - Question ouverte

Vul 'to be going to' in:

I ________ (to clean) my room this afternoon.

Slide 14 - Question ouverte

Vul 'to be going to' in:

My friends ________ (to hang out) tomorrow.

Slide 15 - Question ouverte

Gebiedende wijs

Slide 16 - Diapositive

Gebiedende wijs
De gebiedende wijs gebruik je om aan te geven wat iemand moet doen. Dit kan bijvoorbeeld een bevel, advies, aanwijzing of waarschuwing zijn. 

Bijvoorbeeld:
Luister naar je docent!       - Listen to your teacher!
Pas op!                                       - Watch out!
Ruim de tafel op.                   - Clean the table.


Slide 17 - Diapositive

Hoe maak je gebiedende wijs?
In het Engels maak je de gebiedende wijs door de zin te beginnen met het hele werkwoord.

Clean your room.
Put your phone away.
Do your homework.

Slide 18 - Diapositive

Vertaal naar het Engels:
Ga weg.

Slide 19 - Question ouverte

Vertaal naar het Engels:
maak je huiswerk.

Slide 20 - Question ouverte

Vertaal naar het Engels:
ruim je kamer op.

Slide 21 - Question ouverte

Gebiedende wijs ontkennend
Je kunt de gebiedende wijs ook gebruiken om aan te geven dat iemand iets niet moet doen. In dat geval zet je don't voor het hele werkwoord.

Don't do that!
Don't call me!
Don't forget your homework!

Slide 22 - Diapositive

Vertaal naar het Engels:
Praat niet met hem.

Slide 23 - Question ouverte

Vertaal naar het Engels:
niet rennen.

Slide 24 - Question ouverte

Woordvolgorde bijwoorden van frequentie

Slide 25 - Diapositive

Bijwoorden van frequentie
Bijwoorden van frequentie geven aan hoe vaak iets gebeurd.
always             - altijd
often                - vaak
usually            - meestal
sometimes   - soms


Slide 26 - Diapositive

Bijwoorden van frequentie
In de meeste gevallen zet je het bijwoord voor het werkwoord in de zin.

We always go on holiday to spain.
I sometimes take the bus.
They usually study in the afternoon.

Slide 27 - Diapositive

Welke zin is juist?
A
I never eat meat
B
I eat never meat
C
never eat I meat
D
I eat meat never

Slide 28 - Quiz

Welke zin is juist?
A
I always walk to school
B
I walk always to school
C
Always I walk to school
D
I walk to school always

Slide 29 - Quiz

Bijwoorden van frequentie
Er is 1 uitzondering waarbij het bijwoord ná het werkwoord komt. Dat is als het werkwoord een vorm van 'to be' is. 

I am always on time.
Thom is usually hungry after school.
They are often very sweet.

Slide 30 - Diapositive

Welke zin is juist?
A
We are never late
B
We never are late
C
We are late never
D
Never we are late

Slide 31 - Quiz

Welke zin is juist?
A
She is always kind
B
She always is kind
C
She is kind always
D
She always kind is

Slide 32 - Quiz

Kort samengevat
Bijwoorden van frequentie geven aan hoe vaak iets gebeurd.

Waar in de zin komen ze te te staan?:
Vorm van to be in de zin? --> Na het werkwoord
Geen vorm van to be?        --> Voor het werkwoord

Slide 33 - Diapositive

Typ de zin over met het bijwoord op de juiste plek.

(usually) I wake up early.

Slide 34 - Question ouverte

Typ de zin over met het bijwoord op de juiste plek.

(always) she is home on the weekend.

Slide 35 - Question ouverte

Typ de zin over met het bijwoord op de juiste plek.

(sometimes) My friends are very loud.

Slide 36 - Question ouverte

Typ de zin over met het bijwoord op de juiste plek.

(often) We play games together.

Slide 37 - Question ouverte

Woordvolgorde
Plaats en tijd

Slide 38 - Diapositive

Woordvolgorde plaats en tijd
De plaats en/of tijd staan in het Engels bijna altijd achteraan in de zin.
In het Engels komt de Plaats altijd voor de tijd in de zin.

Ik was gisteren op school
I was at school yesterday

Slide 39 - Diapositive

Zet in de juiste volgorde:
My friends and I went ______ (yesterday - to the party)

Slide 40 - Question ouverte

Zet in de juiste volgorde:
We went to the theatre ______. (in Amsterdam - last week)

Slide 41 - Question ouverte

Zet in de juiste volgorde:
We had fun _____ (yesterday - at the beach)

Slide 42 - Question ouverte

Korte ja/nee antwoorden

Slide 43 - Diapositive

Korte ja/nee antwoorden
Ja-antwoorden maak je zo: Yes + voornaamwoord + het eerste werkwoord uit de vraagzin
Nee-antwoorden maak je zo: No + voornaamwoord + het eerste werkwoord uit de vraagzin + not / n’t

Does he know the suspect?       + Yes, he does.      -  No, he does not. (doesn't)
Is she in her room?                          + Yes, she is.          - No, she is not. (isn't)
Can Zoey speak English?              + Yes, she can.     - No, she cannot. (can't)

Slide 44 - Diapositive

Do your cousins live in London?
+ antwoord

Slide 45 - Question ouverte

Will Keith and Sadiq help us?
-

Slide 46 - Question ouverte

Do you recognise him?
+

Slide 47 - Question ouverte

Can I borrow your laptop?
-

Slide 48 - Question ouverte