EC4_winst of verlies

EC4_ Winst of verlies
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

EC4_ Winst of verlies

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je weet hoe je 2 soorten winst moet berekenen en je kent de begrippen die je nodig hebt om dit te kunnen doen.  

Slide 2 - Diapositive

Voordat je de winst kunt leren uitrekenen, moet je een aantal begrippen kennen.
  • Afzet: Het aantal producten dat je verkoopt.
  • Omzet: Het geld wat je hebt gekregen voor alle producten die je in een bepaalde tijd verkoopt.
  • Inkoopwaarde: Alle inkoopkosten van de producten die je hebt verkocht.
  • Brutowinst: De omzet – de inkoopwaarde. Dit is de winst waarmee je alle bedrijfskosten nog moet betalen. Dus dit is niet je werkelijke winst.
  • Bedrijfskosten: De kosten die een bedrijf moet betalen om een bedrijf te runnen. Voorbeelden zijn huur voor pand, loonkosten en elektriciteit.
  • Nettowinst: De echt daadwerkelijk winst en dus het geld wat de eigenaar overhoud om uit te geven aan dure auto’s en vakanties.

Slide 3 - Diapositive

De winst uitrekenen
  • Voordat je de winst kunt uitrekenen, moet je eerst een aantal dingen weten.
  • Je moet weten hoeveel euro je hebt gekregen voor de producten die je hebt verkocht (dit heet omzet).
  • Je moet weten voor hoeveel euro je de producten hebt ingekocht (de inkoopwaarde).
  • Je moet weten hoeveel geld je hebt uitgegeven om de producten te verkopen (bedrijfskosten).
  • Deze vier dingen moet je vaak nog uitrekenen.

Slide 4 - Diapositive

De winst uitrekenen
  • Hoe berekenen we de winst:
  • Formules:
  • Omzet: Afzet x verkoopprijs
  • Inkoopwaarde: Afzet x inkoopprijs
  • Brutowinst: Omzet – inkoopwaarde
  • Bedrijfskosten: Alle kosten die niet bij inkoop horen bij elkaar optellen
  • Nettowinst (de echt winst): Brutowinst - bedrijfskosten

Slide 5 - Diapositive

Voorbeeldvraag 1
Je verkoopt in een maand 900 T-shirts voor gemiddeld €14,00 per stuk. Wat is de omzet? Vergeet het euroteken niet voor je antwoord te zetten en rond af op hele euro's

Slide 6 - Question ouverte

Uitwerking  voorbeeldvraag 1
Je verkoopt in een maand 900 T-shirts voor gemiddeld €14,00 per stuk. Wat is de omzet? 
  • Formule: Afzet x verkoopprijs
  • 900 x 14= €12.600

Slide 7 - Diapositive

Voorbeeldvraag 2.
Met de verkoop van T-shirts behaal je een omzet van €12.600. Je hebt de T-shirts ingekocht voor €6.500. Je bedrijfskosten zijn €2.800. Wat is je brutowinst? Vergeet het euroteken niet voor je antwoord te zetten en rond af op hele euro's

Slide 8 - Question ouverte

Uitwerking Voorbeeldvraag 2.
Met de verkoop van T-shirts behaal je een omzet van €12.600. Je hebt de T-shirts ingekocht voor €6.500. Je bedrijfskosten zijn.€2.800. Wat is je brutowinst? 
  • Formule: Omzet – inkoopwaarde
  • €12.600 - €6.500= €6.100

Slide 9 - Diapositive

Voorbeeldvraag 3.
Met de verkoop van T-shirts behaal je een omzet van €12.600. Je hebt de T-shirts ingekocht voor €6.500. Je bedrijfskosten zijn €2.800. Wat is je nettowinst? Vergeet het euroteken niet voor je antwoord te zetten en rond af op hele euro's

Slide 10 - Question ouverte

Voorbeeldvraag 3.
Met de verkoop van T-shirts behaal je een omzet van €12.600. Je hebt de T-shirts ingekocht voor €6.500. Je bedrijfskosten zijn €2.800. Wat is je nettowinst?
  • Formule: Brutowinst - bedrijfskosten
  • Brutowinst was:€6.100
  • €6.100 - €2.800= €3.300

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo