Poëzie en Fictie - les 6




Poëzie en fictie -  les 6
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 12 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon




Poëzie en fictie -  les 6

Slide 1 - Diapositive

Vandaag
  • uitleg opdracht story impressions (ter vervanging van de toets)
  • werken aan opdracht
  • klaar? lezen!

Slide 2 - Diapositive

Opdracht: story impressions
Tijdens deze opdracht ga je een verhaal schrijven in 3 stappen. Het is belangrijk dat je creatief durft te zijn, want alles mag! Het voordeel van een kortverhaal is dat je vrij bent om alles te bedenken. Je krijgt wel wat opdrachten mee die je in de tekst moet verwerken, zodat je wel een beetje op weg wordt geholpen. 

Slide 3 - Diapositive

Stap 1: 
Bekijk de 15 woorden die hieronder genoteerd staan
1. Spanning 9. Buik
2. Niftarlake College 10. Dramatisch
3. Computernerd 11. Vertrouwen
4. Maatregelen 12. Eenzaam
5. Concentratieproblemen 13. Veilig
6. Afstandsonderwijs 14. Geluksmoment
7. Verbazing 15. Positief
8. Voordelen

Slide 4 - Diapositive

Stap 2: 
Verwerk deze woorden in een kortverhaal
  • Je moet deze woorden gebruiken op de volgorde waarin ze staan (vergeet niet om de woorden te onderstrepen). 
  • Je verhaal moet 500-700 woorden zijn. 
  • Let goed op je spelling, want dat maakt je verhaal alleen maar beter.


Slide 5 - Diapositive

Stap 2: 
Verwerk deze woorden in een kortverhaal
1. Je schrijft jouw verhaal in een ik-perspectief.
2. Er komen minimaal 2 ruimtebeschrijvingen voor (kamers, omgeving, weer).
3. Het verhaal vindt in onze huidige tijd plaats (dus in 2021).
4. Het hoofdpersonage maakt een ontwikkeling door. Dit kan zijn dat het hoofdpersonage een probleem heeft dat opgelost wordt of dat het personage iets meemaakt wat hem of haar persoonlijk verandert.


Slide 6 - Diapositive

1. Ik-perspectief
Een ik-figuur (eerste persoon). Die dan ofwel het verhaal beleeft ofwel erop terugkijkt en dus al meer weet over de afloop.

Bijvoorbeeld: Er heerst spanning in de hallen van het niftarlake college. Dat kan ik voelen. Zelf ben ik ook nerveus. Ik ben Jort, een brugklasser op het niftarlake. De spanning word veroorzaak door de toetsweken die er aankomt. 

Slide 7 - Diapositive

2. Plaats/ruimte
De 'plaats' omvat niet alleen het land, de stad, de streek of het dorp waar het verhaal zich afspeelt, maar ook de ruimte. Bijvoorbeeld in een huis, op een middelbare school of in een kerk.

Bijvoorbeeld: Ik kwam middag’s om een uur of 5 thuis nadat ik naar de supermarkt was gegaan voor een paar kleine dingen. Maar toen ik aan kwam in de woonkamer zag ik niemand, niemand op de bank, aan de tafel of op de zitzak ik wist meteen dat er iets niet klopte en de spanning sloeg toe. Maar toen ik rond liep leek zag ik niks vreemds en niks wat verplaatst was.  

Slide 8 - Diapositive

3. Huidige tijd
De 'tijd' omvat allereerst het tijdvak of het jaar waarin het verhaal zich afspeelt, maar bijvoorbeeld ook het seizoen of het tijdstip op de dag

Bijvoorbeeld:  Door het corona virus die nu al een jaar in Nederland is zijn er veel maatregelen genomen. Er zijn nu in één tijd twee lockdowns geweest, dat houd in dat je zoveel mogelijk thuis moet doen en dat je zo min mogelijk mensen moet zien. Daardoor voelde ik me een tijd heel eenzaam, vooral de tijd dat ik net verhuist was en niemand hier kenden. 

Slide 9 - Diapositive

4. Ontwikkeling hoofdpersoon
In de meeste boeken maakt de hoofdpersoon een ontwikkeling door. Vooral in probleemboeken zie dat goed: de hoofdpersoon heeft een probleem en probeert dat op te lossen. Door dit proces verandert de hoofdpersoon. 

Bijvoorbeeld: start op een nieuwe school, deze coronaperiode overleven, ouders die kwijt zijn en die weer gevonden worden. 

Slide 10 - Diapositive

Stap 3: 
Lever je verhaal in via Showbie
Deadline: 9 maart, voor 23:59.

Slide 11 - Diapositive

Einde les
Succes!

Slide 12 - Diapositive