Zinnen, persoonsvorm en onderwerp
1 / 27
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Nu jij: wat is de persoonsvorm?
De kippen lopen door de tuin.
De kippen lopen door de tuin.
Slide 6 - Question ouverte
persoonsvorm?
Ik zit achter mijn computer.
Ik zit achter mijn computer.
Slide 7 - Question ouverte
persoonsvorm?
Gisteren heb ik televisie gekeken.
Gisteren heb ik televisie gekeken.
Slide 8 - Question ouverte
Slide 9 - Diapositive
onderwerp?
Het is heel koud buiten.
Het is heel koud buiten.
Slide 10 - Question ouverte
onderwerp?
De auto's razen langs.
De auto's razen langs.
Slide 11 - Question ouverte
onderwerp?
Heb jij thuis een hele grote hond?
Heb jij thuis een hele grote hond?
Slide 12 - Question ouverte
Is die stad zo groot?
Slide 13 - Question ouverte
persoonsvorm en onderwerp?
De achtertuin is erg diep.
De achtertuin is erg diep.
Slide 14 - Question ouverte
persoonsvorm en onderwerp?
Hij heeft hele grote voeten.
Hij heeft hele grote voeten.
Slide 15 - Question ouverte
Ik kan nu de persoonvorm en het onderwerp vinden.
A
nee
B
ja
Slide 16 - Quiz
Slide 17 - Diapositive
Vul de juiste vervoeging in van het ww. zakken (t.t.).
Door het kleine foutje ......... de leerling voor het examen.
Door het kleine foutje ......... de leerling voor het examen.
Slide 18 - Question ouverte
Vul de juiste vervoeging in van het ww. gebruiken (t.t.).
............. jij ook die ene shampoo?
............. jij ook die ene shampoo?
Slide 19 - Question ouverte
Vul de juiste vervoeging in van het ww. verrassen (t.t.).
Mijn ouders ..........mijn broertje voor zijn verjaardag.
Mijn ouders ..........mijn broertje voor zijn verjaardag.
Slide 20 - Question ouverte
Vul de juiste vervoeging in van het ww. worden (t.t.).
Van rennen ..............(worden t.t.) ik altijd erg moe.
Van rennen ..............(worden t.t.) ik altijd erg moe.
