2Th Ch1 Gr.-Vocab

Stepping stones 

2Th Ch1 
Gr.-Vocab
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Stepping stones 

2Th Ch1 
Gr.-Vocab

Slide 1 - Diapositive

"to take off" means "_____________"
in Dutch.
A
vertrek
B
vertrekken

Slide 2 - Quiz

"to hit the beach" means "___________" in Dutch.
A
heimwee hebben
B
gaan kamperen
C
logeren bij
D
naar het strand gaan

Slide 3 - Quiz

"orkaan" is "___________" in English.
A
hurricane
B
drizzly
C
thunder
D
shower

Slide 4 - Quiz

Choose the odd one out.
A
stormy
B
windy
C
bright
D
hail

Slide 5 - Quiz

Choose the odd one out.
A
border
B
charger
C
flight
D
customs

Slide 6 - Quiz

We love going to the beach and watching the _________________ sunset.
A
gorgeous
B
infamous
C
smooth
D
crooked

Slide 7 - Quiz

this covers your head
the opposite of dry
things such as soap and shampoo
you listen to music with these
official document
shirt with long sleeves
headphones
toiletries
jumper
wet
hood
passport

Slide 8 - Question de remorquage

Translate into English.
"We verbleven in een B&B tegenover het strand."

Slide 9 - Question ouverte

Translation
"Wanneer ben je op vakantie geweest naar Praag?"

Slide 10 - Question ouverte

Simple Past:

Wat is de regel van de Simple Past?
A
hele ww+ -ed
B
shit = hele ww+ -s
C
vorm van to be (am/are/is) + hele ww+ -ing

Slide 11 - Quiz

Je gebruikt de "Simple Past" als ...
A
iets in het verleden is gebeurd en ook is afgelopen.
B
iets in het verleden is gebeurd en nog steeds doorgaat in het heden.
C
je has en have en het voltooid deelwoord wilt gebruiken
D
je in het verleden iets aanbiedt of vraagt

Slide 12 - Quiz

Which sentence is in Past Simple tense?
A
She walked to the store.
B
She has walked to the store.
C
She is walking to the store.
D
She was walking to the store.

Slide 13 - Quiz

The Queen _____________ to India
in 1960.
A
is going
B
has gone
C
went
D
goes

Slide 14 - Quiz

Past continuous:

Wat is de regel van de past continuous?
A
hele ww+ - ed of irregular verb
B
was/were+ hele ww+ -ing
C
vorm van to be + hele ww+ -ing
D
have/has + voltooid deelwoord (3e rijtje)

Slide 15 - Quiz

Wat zijn irregular verbs?
A
Woorden die eindigen op -en
B
Woorden volgens de grammatica
C
Woorden die de grammatica regels niet volgen
D
Woorden die eindigen op -ing

Slide 16 - Quiz

Irregular verb:

beginnen
A
to begin - begin - begin
B
to begin - began - begun
C
to begin - began - began
D
to begin - begun - begun

Slide 17 - Quiz

Irregular verb of
doen
to ... - ... - ...

Slide 18 - Question ouverte

 regular verbs

irregular verbs
drive
live
catch
create
steal
be
hurt
write
call
hit

Slide 19 - Question de remorquage

Past continuous:

Wat is de regel van de past continuous?
A
hele ww+ - ed of irregular verb
B
VT van to be (was/were) + ww + -ing
C
TT van to be + hele ww+ -ing
D
have/has + voltooid deelwoord (3e rijtje)

Slide 20 - Quiz

Past Continuous
Wanneer gebruik je de Past continuous?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmtig gebeurt.
B
Wanneer iets in het verleden een tijdje aan de gang was.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 21 - Quiz

Choose the correct tense:
past simple or past continuous
I (watch) TV when Susan phoned me.
A
was watching
B
watched
C
watch
D
had been watching

Slide 22 - Quiz

Past simple and past continuous
When I .... (arrive) at the house, they ... (play) with the dog.
A
was arriving, played
B
arrived, was playing
C
were arriving, played
D
arrived, were playing

Slide 23 - Quiz