Iets wat waar is of onwaar en wat je kunt controleren.
Iets wat iemand vindt en waarmee je het eens of oneens kunt zijn.
De reden waarom iemand iets vindt.
Een argument is...
Een feit is...
Een mening is...
1 / 18
suivant
Slide 1: Question de remorquage
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2
Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Iets wat waar is of onwaar en wat je kunt controleren.
Iets wat iemand vindt en waarmee je het eens of oneens kunt zijn.
De reden waarom iemand iets vindt.
Een argument is...
Een feit is...
Een mening is...
Slide 1 - Question de remorquage
Wat is het argument bij de mening: 'Daarom vind ik dat ons onderwijs niet goed is ingericht voor de ontwikkeling van ieder talent.' (al. 3)? Alinea 3 volgt hierna.
A
We houden er te weinig rekening mee dat de samenleving ieder talent keihard nodig heeft.
B
Bedrijven staan te springen om jonge werknemers die een vak hebben geleerd.
C
In de zorg is er nog steeds een grote vraag naar handen aan het bed, in plaats van naar 'hoofden'.
D
Er wordt geen argument bij dat standpunt gegeven.
Slide 2 - Quiz
Opdracht 1 1. Veel dunne mensen hebben mijns inziens een eetprobleem
Feit
Mening
Slide 3 - Sondage
Opdracht 1 2. In het reglement staat: 'Ben je te laat, meld je dan bij de conciërge.'
Feit
Mening
Slide 4 - Sondage
Opdracht 1 3. Merijn leest nooit in de boeken die zijn moeder uit de bibliotheek haalt.
Feit
Mening
Slide 5 - Sondage
Opdracht 1 4.Souhail had precies een half uur nodig om zijn haar in model te brengen.
Feit
Mening
Slide 6 - Sondage
Opdracht 1 5. Amsterdam is de hoofdstad van Nederland.
Feit
Mening
Slide 7 - Sondage
Opdracht 1 6. Den Haag moet volgens Ali de hoofdstad van Nederland worden.
Feit
Mening
Slide 8 - Sondage
Feit
controleerbaar of bewijsbaar
waar of onwaar
Eind van deze week hebben we meivakantie.
We hebben vandaag een toets geschiedenis.
Slide 9 - Diapositive
Welk van de volgende zinnen is géén feit?
A
Mijn vriendin is morgen jarig.
B
Spruitjes zijn best lekker.
C
De voetbaltraining duurt anderhalf uur.
D
Wolven worden niet als huisdieren gehouden.
Slide 10 - Quiz
Welk van de volgende zinnen is een feit?
A
Kinderarbeid zou verboden moeten worden.
B
Dat nieuwe nummer klinkt supergoed!
C
Wat een leuke jas heb je aan.
D
Roken is slecht voor je gezondheid.
Slide 11 - Quiz
Mening
Dat wat iemand ergens van vindt.
Waardeoordeel, dus kan voor iedereen anders zijn.
Duitse grammatica is ontzettend moeilijk.
De Efteling is het leukste pretpark van Nederland.
Slide 12 - Diapositive
Welk van de volgende zinnen is géén mening?
A
Joost is dol op skiën.
B
Dierproeven zijn onnodig.
C
De nieuwe auto van oma is echt een bejaardenkarretje.
D
Sommige kleuren staan jou echt niet.
Slide 13 - Quiz
Welk van de volgende vragen bevat een mening?
A
Hoeveel kilometer moeten we nog rijden?
B
Ga je naar dat kinderachtige feest?
C
Heb je je huiswerk af?
D
Hou je van skeeleren?
Slide 14 - Quiz
Argument
Onderbouwt waarom je iets vindt
Te herkennen aan de signaalwoorden omdat, want, namelijk, immers.
Je zou ook eens naar die winkel moeten gaan,want ze verkopen daar erg goede spullen.
Slide 15 - Diapositive
Welke zin bevat géén argument?
A
Ik blijf vandaag lekker binnen, want het stormt.
B
Mijn zus is jarig en geeft vanmiddag een feest.
C
Rode auto's zijn stoer, want een Ferrari is ook rood.
D
Omdat hij bang is, durft hij niet in de python.
Slide 16 - Quiz
Bedenk een argument bij het standpunt 'Schoolboeken moeten worden afgeschaft'.
Slide 17 - Question ouverte
Welk standpunt kan horen bij het argument 'omdat dat gevaarlijk is'?