H4 Spelling - persoonsvorm en voltooid deelwoord

H4 Spelling - persoonsvorm en voltooid deelwoord
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

H4 Spelling - persoonsvorm en voltooid deelwoord

Slide 1 - Diapositive

DOEL

SPELLING VAN DE PERSOONSVORM

IN TT EN VT

- je kent de ik-vorm van een werkwoord

- je weet wat zwakke en sterke ww zijn

- je kunt de pv in de tt en vt goed spellen

Slide 2 - Diapositive

Wat leer je deze les?

  • Je leert het voltooid deelwoord in de zin te herkennen. 
  • Je leert hoe je een voltooid deelwoord moet schrijven.
  • Je leert het verschil tussen de persoonsvorm en het voltooid deelwoord bij lastige woorden.

Slide 3 - Diapositive

Wat is goed?
A
Ik loop
B
Ik loopt
C
Ik lopen

Slide 4 - Quiz

Wat is goed?
A
Jij loop
B
Jij loopt
C
Jij lopen

Slide 5 - Quiz

Wat is goed?
A
Jij zing
B
Jij zingt
C
Jij zingen

Slide 6 - Quiz

Wat is goed?
A
Jullie loop
B
Jullie loopt
C
Jullie lopen

Slide 7 - Quiz

De STAM van een werkwoord

De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.




Bijvoorbeeld:

worden - en = word

leiden - en = leid

houden -en = houd


Slide 8 - Diapositive

De STAM van een werkwoord

Soms ziet de stam van het werkwoord er gek uit





geloven - en = gelov

reizen - en = reiz

lopen - en = lop



Slide 9 - Diapositive

De IK-VORM van een werkwoord

Als je het woord moet schrijven, pas je de stam aan

naar de ik-vorm





geloven - en = gelov - de ik-vorm = geloof

reizen - en = reiz - de ik-vorm = reis

lopen - en = lop - de ik-vorm = loop


Slide 10 - Diapositive

1. Spelling

van de persoonsvorm


in de

tegenwoordige tijd

Slide 11 - Diapositive

De persoonsvorm spellen in de

tegenwoordige tijd


Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat,

zijn er maar drie mogelijkheden

Slide 12 - Diapositive

1. IK-VORM

Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:

schrijf alleen de ik-vorm


ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

Slide 13 - Diapositive

2. IK-VORM + T

Enkelvoud andere vormen:

schrijf de ik-vorm + t


jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

Slide 14 - Diapositive

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord


wij lopen

zij fietsen

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Slide 15 - Diapositive

Leuk filmpje!

Opdracht

Luister goed naar de tekst.

Welk trucje wordt er aangeleerd?

Na het filmpje moet je op deze vraag antwoord kunnen geven.

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo

-t, -d of -dt?

Als je niet weet of je een -t, een -d of -dt moet schrijven en je kunt dit ook niet horen,

dan vervang je het werkwoord door lopen.

Je hoort dan of je een -t, een -d of -dt moet schrijven.

Slide 18 - Diapositive

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
de ik-vorm in tt
A
IK-VORM
B
IK-VORM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 19 - Quiz

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
de het-vorm in tt
A
IK-VORM
B
IK-VORM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 20 - Quiz

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
jij achter het werkwoord in tt
A
IK-VORM
B
IK-VORM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 21 - Quiz

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
jullie in de tt
A
IK-VORM
B
IK-VORM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 22 - Quiz

2. Spelling

van de persoonsvorm


in de

verleden tijd

Slide 23 - Diapositive

STERKE

werkwoorden


hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen

Slide 24 - Diapositive

REGELS verleden tijd

bij sterke werkwoorden


In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt


In het meervoud: schrijf op zoals het klinkt

Slide 25 - Diapositive

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 26 - Diapositive

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


In het enkelvoud: ik-vorm + te / ik-vorm + de


In het meervoud: ik-vorm + ten / ik-vorm + den

Slide 27 - Diapositive

Blijft de klank van
GEVEN
in de verleden tijd hetzelfde?
A
JA, het is een zwak werkwoord
B
NEE, het is een sterk werkwoord

Slide 28 - Quiz

Blijft de klank van
KOPEN
in de verleden tijd hetzelfde?
A
JA, het is een zwak werkwoord
B
NEE, het is een sterk werkwoord

Slide 29 - Quiz

Blijft de klank van
RENNEN
in de verleden tijd hetzelfde?
A
JA, het is een zwak werkwoord
B
NEE, het is een sterk werkwoord

Slide 30 - Quiz

Blijft de klank van
SNOEPEN
in de verleden tijd hetzelfde?
A
JA, het is een zwak werkwoord
B
NEE, het is een sterk werkwoord

Slide 31 - Quiz

Karel lette niet goed op en ___ uit de trein te stappen.
(verleden tijd)
A
vergeet
B
vergat
C
vergeten
D
vergaten

Slide 32 - Quiz

Deze week ___ onze keuken gerenoveerd.
(tegenwoordige tijd)
A
word
B
werd
C
wordt
D
werdt

Slide 33 - Quiz

Gisteren ___ onze keuken gerenoveerd.
(verleden tijd)
A
word
B
werd
C
wordt
D
werdt

Slide 34 - Quiz

Het voltooid deelwoord
Naast de persoonsvorm kunnen er nog meer werkwoorden in de zin staan, bijvoorbeeld een voltooid deelwoord (vd).

pv
vd
De docent is uitgegleden.
is
uitgegleden
De leerlingen hebben geschaatst.
hebben
geschaatst

Slide 35 - Diapositive

Zo schrijf je het voltooid deelwoord
Schrijf het voltooid deelwoord altijd zo kort mogelijk. Let op:

  • Het voltooid deelwoord van een sterk werkwoord eindigt meestal op -en: gebleven, gesprongen.
  • Het voltooid deelwoord van een zwak werkwoord eindigt op -t of -d. Maak het woord langer. Je hoort dan welke letter het moet zijn: gesnapt(e), geschild(e).
  • Vaak begint een voltooid deelwoord met ge- (geschreven, gewaaid), maar ge- kan ook ergens anders staan, bijvoorbeeld: opengemaakt.


Slide 36 - Diapositive

Lastig??!!
Sommige werkwoorden zijn erg lastig. Zij beginnen met ge-, ver-, be-, ont-, her- of over-. Bij het voltooid deelwoord zet je er dan geen ge- voor. Daardoor klinken de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en het voltooid deelwoord hetzelfde, maar je schrijft ze meestal verschillend.

pv tegenwoordige tijd
voltooid deelwoord
Er gebeurt buiten niets.
Er is buiten niets gebeurd.
Hij verhuist naar Italië.
Hij is naar Italië verhuisd.
Hij gelooft zijn ogen niet.
Hij heeft zijn ogen niet geloofd.

Slide 37 - Diapositive

De docent is vandaag ziek .....
timer
0:15
A
gemelt
B
gemeld

Slide 38 - Quiz

Jullie hebben vandaag goed....
timer
0:15
A
gewerkt
B
gewerkd

Slide 39 - Quiz

Ik heb mijn slaapkamer....
timer
0:15
A
verandert
B
veranderd

Slide 40 - Quiz

Jullie hebben wel vakantie .....
timer
0:15
A
verdient
B
verdiend

Slide 41 - Quiz

GELEERD

SPELLING VAN DE PERSOONSVORM IN TT EN VT 

en het voltooid deelwoord

- je kent de stam van een werkwoord

- je weet wat zwakke en sterke ww zijn

- je kunt de pv in de tt en vt goed spellen

- je kunt het voltooid deelwoord herkennen en goed spellen

Slide 42 - Diapositive