3H spelling blok 2

Nederlands
3H
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
3H

Slide 1 - Diapositive

Deze les
Spelling hoofdstuk 2 en 3 (bladzijde 68): Je leert:
  • (Herhaling) regels meervoud
  • (Herhaling) regels verkleinwoorden
  • (Herhaling) regels apostrof
  • Regels trema
  • Even oefenen
  • Tijd over? maken opdrachten studiewijzer

Slide 2 - Diapositive

Regels meervoud

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Regels meervoud

Slide 5 - Diapositive

Regels verkleinwoorden
Met een achtervoegsel kun je van een zelfstandig naamwoord een verkleinwoord maken. Meestal spel je het verkleinwoord zoals je het uitspreekt.


vork – vorkje
bodem – bodempje
ui – uitje
tang – tangetje

Slide 6 - Diapositive

Regels verkleinwoorden
Bij woorden die eindigen op -ng schrijf je -nkje of -etje.
  • poging – poginkje
  • wang – wangetje

Bij woorden die eindigen op een lange klinker moet je de klinker verdubbelen.
  • oma – omaatje
  • video – videootje 
  • café – cafeetje 
  • paraplu – parapluutje 

Slide 7 - Diapositive

Regels verkleinwoorden
Bij woorden die eindigen op -i voeg je een -e toe. Bij woorden op -y (met een medeklinker ervoor) of op -u (uitgesproken als oe) schrijf je een apostrof.

  • taxi – taxietje 
  • lolly – lolly’tje
  • spray – spraytje
  • sudoku – sudoku’tje
Je gebruikt ook een apostrof bij cijfer- en letterwoorden.
  •  mp3 – mp3’tje 
  • wc – wc’tje
  • s – s’je

Slide 8 - Diapositive

Regels apostrof
Een hoge komma (’) noem je ook wel een apostrof. Hij wordt gebruikt om problemen met de uitspraak van sommige woorden te voorkomen.
Ook wordt hij gebruikt als er van woorden letters of van jaartallen delen worden weggelaten.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Regels apostrof

Slide 11 - Diapositive

Trema
Het trema (of deelteken) gebruik je als twee klinkers uit verschillende lettergrepen naast elkaar staan die je als één klank zou kunnen uitspreken. Om dat te voorkomen, zet je een trema boven de klinker waarmee de nieuwe lettergreep begint.

Voorbeeld: pinguïn, reünie, naïef

Slide 12 - Diapositive

Trema

Slide 13 - Diapositive

Koppelteken - blok 3

Slide 14 - Diapositive

Bij klinkerbotsingen
  • zee-eend
  • toe-eigenen
  • foto-onderschrift
  • auto-ongeluk

Slide 15 - Diapositive

In naam gehuwde vrouw of man
Anja Hoekstra-Veenstra
Marijke Rogge- Brood
Hennie Spekken- Bonen

Slide 16 - Diapositive

 Bij gelijkwaardige woorden
Je kunt deze woorden ook omdraaien -> gelijkwaardig
  • minister-president
  • democratisch-liberaal
  • kip-kerriesalade

Slide 17 - Diapositive

Na een teken/cijfer/letters
%-teken
  • 50-jarige
  • cao-akkoord
  • ook in samenstellingen met letters of letterwoorden die uit één of meer hoofdletters bestaan
  • X-benen
  • T-shirt

Slide 18 - Diapositive

In samenstellingen die met Sint of St. beginnen
  • Sint-Nicolaas
  • Sint-bernardshond
  • Sint-jakobsschelp
  • St.- Maarten

Slide 19 - Diapositive

Bij sommige voor- en achtervoegsels
  • ex-vrouw
  •  non-alcoholisch
  • drive-in
  • plug-in

Slide 20 - Diapositive

In samenkoppelingen
  • rood-wit-blauw
  • staakt-het-vuren
  • kant-en-klaar
  • huis-aan-huisblad

Slide 21 - Diapositive

Noteer het meervoud van cowboy
A
cowboys
B
cowboy's

Slide 22 - Quiz

Noteer het meervoud van café
A
cafés
B
cafees
C
cafe's
D
café's

Slide 23 - Quiz

Noteer het meervoud van cadeau
A
cadeaus
B
cadeau's

Slide 24 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van oma?
A
oma'tje
B
omaatje

Slide 25 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van taxi?
A
taxi'tje
B
taxietje
C
taxitje

Slide 26 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van tiramisu?
A
tiramisuutje
B
tiramisu'tje

Slide 27 - Quiz

Welke vorm is goed?
A
efficient
B
efficiënt

Slide 28 - Quiz

Welke vorm is goed?
A
financien
B
financiën

Slide 29 - Quiz

Welke vorm is goed?
A
poezie
B
poëzie

Slide 30 - Quiz

Welke vorm is goed?
A
varieren
B
variëren

Slide 31 - Quiz

Wat is het meervoud van wc?
A
wcs
B
wc's

Slide 32 - Quiz

Hoe geef je aan dat het boek van Kees is?
A
Kees's boek
B
Kees' boek

Slide 33 - Quiz

Hoe geef je aan dat het boek van Anita is?
A
Anita's boek
B
Anitas boek

Slide 34 - Quiz

Waar is het koppelteken juist gebruikt?
A
minijurk
B
mini-jurk

Slide 35 - Quiz

Waar is het koppelteken juist gebruikt?
A
BMIwaarden
B
BMI-waarden

Slide 36 - Quiz

Waar is het koppelteken juist gebruikt?
A
14 jarigen
B
14-jarigen

Slide 37 - Quiz

Wat is juist?
A
ex-roker
B
ex roker
C
exroker
D
ëxroker

Slide 38 - Quiz

Wat is juist?
A
mee-ëten
B
mee-eten
C
meeëten
D
meëeten

Slide 39 - Quiz

Maken opdrachten
Blok 2: Maken opdracht 2, 3 en 4 

Slide 40 - Diapositive