Les 4

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

¡Bienvenidos!

Wat vond je van deze toets?

1. fácil/makkelijk
2. Best moeilijk, maar denk wel dat ik hem redelijk heb kunnen maken
3. niet makkelijk, maar ook niet heel moeilijk
4. moeilijk, ik denk niet dat ik hem heel goed heb gemaakt.

Programa

• El verbo ser 
• Vocabulario 
• Pauze 
• ¡A trabajar!

yo (ik)

tú (jij)

él, ella, usted (hij, zij, u)

nosotros, nosotras (wij)

vosotros, vosotras (jullie)

ellos, ellas,ustedes (zij)

SER (zijn)

persoonsvormen

soy (ik ben)

eres (jij bent)

es (hij, zij is/ u bent)(ev)

somos (wij zijn)

sois (jullie zijn)

son ( zij zijn, u bent) (mv)

vervoeging

SER = zijn

1.beschrijving

2.beroep

3.relatie

4.tijdsaanduiding

5.definitie

6.afkomst

1.La chica es inteligente.

2.Maria es profesora.

3.Luis es mi hermano.

4.¿Cuándo es la fiesta?

5.Madrid es capital de España.

6.Soy de Holanda./Soy holandés.

Hacer: 

C1 J Gramática 

Ejercicio 23 - 25

¿Qué tal ha ido los ejercicios?
Hoe ging het maken van de opdrachten?

1. Muy bien
2. Bien
3. Mas o menos
4. Mal

C1. G el diccionario 

17 t/m 18D 

¿Cómo te fueron los ejercicios de repaso?

1. muy bien
2. regular
3. no muy bien
4. fatal

Pauze!

Maken in noordhoff: 

Seb  C1: 

F Escuchar 

H leer t/m 19F

C2:

A en B Escuchar

C Leer

E Hablar y escribir 

Lara en Vidar: 

C1: 

F escuchar 

H leer 

K hablar y escribir 

I ver 

Christian en Romenique C1: 

B Escuchar 

C Leer  

E hablar y escribir

F Escuchar 

H leer t/m 19F

Reflectie
1. Hoe heb je gewerkt?
2. Typ 3 dingen die je opgepikt/geleerd hebt
3. Typ 1 ding waar je jezelf nog in kan verbeteren