mc1 bezittelijk vnw en bijvoeglijk vnw

Lesdoelen:
  • ik ken de franse bezittelijke naamwoorden
  • ik kan de bezittelijjke naamwoorden en bij de bijvoeglijke naamwoorden op juiste manier toepassen
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Lesdoelen:
  • ik ken de franse bezittelijke naamwoorden
  • ik kan de bezittelijjke naamwoorden en bij de bijvoeglijke naamwoorden op juiste manier toepassen

Slide 1 - Diapositive

Het bezittelijk voornaamwoord
Lesdoelen:
  • Ik ken de bezittelijk voornaamwoorden in het Frans
  • Ik kan de bezittelijk voornaamwoorden op de juiste manier toepassen

Slide 2 - Diapositive

Le pronom possessif

Het bezittelijk voornaamwoord

C'est mon lit.            = Het is mijn bed.

Voilà ma chambre. = Hier is mijn                                          slaapkamer.

Slide 3 - Diapositive

De vorm van het bezittelijk voornaamwoord

Slide 4 - Diapositive

De vorm van het bezittelijk naamwoord hangt af van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort

Le lit           C'est mon lit.


La chambre          Voilà ma chambre.


Les parents          J'adore mes parents.

Slide 5 - Diapositive

Let op!
Als het zelfstandig naamwoord vrouwelijk  is en met een klinker of stomme h begint: 
altijd mon, ton of son!
Amélie est mon amie.  = Amélie is mijn vriendin.
C'est son équerre.         = Dat is zijn geodriehoek.


Slide 6 - Diapositive

Vul het juiste bez. vnw. in:
Pierre et Marie sont ... (onze) parents.
A
ses
B
tes
C
nos
D
vos

Slide 7 - Quiz

Vul het juiste bez. vnw. in:
George est ... (haar) cousin (m).
A
son
B
sa
C
ta
D
ton

Slide 8 - Quiz

(Zijn) amie est belle.
A
sa
B
son
C
ton
D
ta

Slide 9 - Quiz

Bijvoegelijke naamwoorden
De ene keer staat het bijvoeglijk naamwoord 

voor het zelfstandig naamwoord...

en de andere keer erachter

Slide 10 - Diapositive

Plaats (regel)
Het bijvoeglijk naam woord staat altijd achter het zelfstandig naamwoord, behalve als het in het rijtje van 12 + 2 staat!

Beau (mooi)       Haut (hoog)                 vieux (oud)                jeune (jong)                          Premier (eerste)
Bon (goed)          long (lang)                   mauvais (slecht)    vaste (uitgestrekt)              Dernier (laatste)
Joli (leuk)             petit (klein)                  méchant (vals)        grand (groot)





Slide 11 - Diapositive

Stappenplan bijvoeglijk naamwoord
Plaats:
Rij van 12? 


  •  ja : VOOR het ZNW
  • nee: ACHTER het ZNW

Vorm: 
  1. Wat is het bijvoeglijk naamwoord
  2. Waar zegt het wat van?
  3. Schema: 




Slide 12 - Diapositive

Schrijf het bijvoeglijk naam woord op de goede plek én in de goede vorm:
(grand) une ... jupe ...

Slide 13 - Question ouverte

Schrijf het bijvoeglijk naam woord op de goede plek én in de goede vorm:
(petit) le ... pantalon...

Slide 14 - Question ouverte

Schrijf het bijvoeglijk naam woord op de goede plek én in de goede vorm:
(vert) la ... maison ...

Slide 15 - Question ouverte