Nederlands formele- en informele taal

Nederlands
Formele- en informele taal

H3-A1
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
Formele- en informele taal

H3-A1

Slide 1 - Diapositive

Vandaag

  • Uitleg formele- en informele taal + oefeningen
  • Schrijven van een uitnodiging

Slide 2 - Diapositive

Doelen

  • Kan je het verschil tussen formele- en informele taal benoemen en kan je verschillende voorbeelden opnoemen.
  • Kan je een uitnodiging schrijven voor een feest op je stage.

Slide 3 - Diapositive

Afstemmen op publiek
  • Als je een tekst schrijft, moet je rekening houden met je doelgroep. 
  • De doelgroep is de groep mensen voor wie je een tekst schrijft.
  • Voor je begint met schrijven, moet je een goed beeld hebben van je doelgroep, zodat je het taalgebruik op de doelgroep kunt afstemmen.

Slide 4 - Diapositive

Voorbeeld
2 teksten met hetzelfde onderwerp. Verschil?
2 teksten met hetzelfde onderwerp. Verschil?
2 teksten met hetzelfde onderwerp. Verschil?

Slide 5 - Diapositive

Formele taal / informele taal
Formele taal:
  • Het taalgebruik is formeel als je schrijft voor mensen die je niet kent.
  • De tekst gaat dan meestal over zakelijke dingen.
  • Als je formeel schrijft, spreek je de lezer aan met 'u' en is je toon beleefd.
  • Je woordkeus bepaalt de toon van de tekst.

Slide 6 - Diapositive

Formele taal / informele taal
Informele taal:
  • Het taalgebruik is informeel als je schrijft voor vrienden, bekenden of leeftijdsgenoten.
  • Het gaat vaak over alledaagse dingen.
  • Als je informeel schrijft, spreek je de lezer aan met 'je'. 
  • Bij informele taal gebruik je vaak dezelfde woorden als wanneer je spreekt.

Slide 7 - Diapositive

Informele taal is:
A
Zakelijk
B
Beleefd
C
Spreektaal
D
Zonder woorden

Slide 8 - Quiz

Formele taal is:
A
Onbeleefd
B
Zakelijk
C
Iemand aanspreken met 'je'
D
Met populaire woorden als 'chill' of 'relaxed'

Slide 9 - Quiz

Aanhef (hoe spreek je iemand aan)
 Als je de naam weet:
  • Geachte heer Janssen
  • Geachte mevrouw Janssen
  • Geachte heer of mevrouw Janssen

Als je de naam niet weet:
  • Geachte heer, geachte mevrouw
  • Geachte heer of mevrouw


formeel

Slide 10 - Diapositive

Aanhef 
  • Hoi Martijn
  • Beste Martijn
  • Hallo Martijn
  • Dag Martijn
  • Hoi Hoi!
  • Hé Hallo! 
  • Yo Martijn
Informeel

Slide 11 - Diapositive

Afsluiting (formele taal / informele taal)
Formele taal:
  • Met vriendelijke groet,

Informele taal:
  • Groetjes,

Slide 12 - Diapositive

Formeel of informeel:

Doe je mee aan de ontwerpwedstrijd?

A
Formeel
B
Informeel

Slide 13 - Quiz

Formeel of informeel?

Graag hoor ik van u of de minister kan garanderen dat het evenement volgend jaar subsidie krijgt.
A
Formeel
B
Informeel

Slide 14 - Quiz

Formeel of informeel?

Geef maar aan of je nog meer attributen nodig hebt voor de sportdag.
A
Formeel
B
Informeel

Slide 15 - Quiz

Formeel of informeel?

De maatpakken zullen conform afspraak vrijdag geleverd worden.
A
Formeel
B
Informeel

Slide 16 - Quiz

Formeel of informeel?

Het abonnement op dit tijdschrift zeg ik bij dezen op.
A
Formeel
B
Informeel

Slide 17 - Quiz

Samenvatting:
Formeel taalgebruik:
  • duidelijk (de lezer kan de tekst in één keer begrijpen).
  • kort & bondig (de tekst bevat geen overbodige informatie).
  • beleefd (de tekst toont respect voor de lezer, vooral door de woordkeuze).
  • correct (de tekst bevat geen fouten).

Informeel taalgebruik:
  • spreektaal (je schrijft zoals je spreekt).
  • taalgebruik is 'losjes' (voor vrienden, kennissen).

Slide 18 - Diapositive

Schrijfopdracht

Slide 19 - Diapositive

Doelen

  • Kan je het verschil tussen formele- en informele taal benoemen en kan je verschillende voorbeelden opnoemen.
  • Kan je een uitnodiging schrijven voor een feest op je stage.

Slide 20 - Diapositive