Gesprekken voeren

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Les 15 spreekvaardigheid

We gaan lezen

Een voorbeeld van hoe het niet moet:

Heel veel vragen, veel daarvan ook gesloten, in een keer stellen.

Wat  soort vragen zie je hier?

Ga je mee sporten vanmiddag?

- Ja.

Lust jij spruitjes?

- Nee.

Kun je goed zwemmen?

-Ja.

1. Open vragen
2. Gesloten vragen
3. Door- of vervolgvragen
4. Rare vragen

Gesloten vragen

Vragen waar je alleen 'ja' of 'nee' op kunt antwoorden. Deze vragen beginnen met een werkwoord.

Vaak een eerste vraag.

"Lust jij pizza?"

.

Jullie kennen nu het verschil tussen open en gesloten vragen!

Welk soort vragen is het meest geschikt voor interviews?

Leg uit waarom.

Bespreek de antwoorden met de leerlingen.

Waarom ben je te laat?

- Omdat ik me verslapen heb.

Hoe heet je?

- Ik heet Pieter.

Wat wil je drinken?

- Ik wil graag cola.

Wat voor soort vragen zijn dit?

1. Open vragen
2. Gesloten vragen
3. Door of vervolgvragen
4. Rare vragen

Open vragen

Op een open vraag kan uitgebreid antwoord gegeven worden. Een open vraag begint met een vraagwoord; wie, wat, waar, welke, waarom, wanneer en hoe.

Welke pizza vind jij lekker?

Ik vind pizza met olijven en kaas heel lekker.

.

Wie zou jij weleens willen interviewen? Wat zou je van hem/haar willen weten?

Bespreek de antwoorden met de leerlingen.

4 soorten vragen

1. Gesloten vragen
   
2. Open vragen 
3. Vervolgvragen of doorvragen
4. Controle vragen

Controlevraag

Het antwoord samenvatten of bevestiging zoeken.

Begrijp ik nou goed dat jij pizza met snijbonen het aller lekkerst vindt? 

Wat is het doel van een interview?

1. Zoveel mogelijk over iemand te weten komen.
2. Een stuk kunnen schrijven over iemand.
3. In contact komen met bekende mensen.
4. Zoveel mogelijk vragen aan iemand stellen.

Wat is een interview?

1. Een vraaggesprek over je mening
2. Een vraaggesprek tussen twee of meer personen
3. Een discussie in een groep
4. Een gesprek over je standpunt

Uit welke soorten vragen kan een interview bestaan?

1. Open en gesloten vragen
2. Open en doorvragen
3. Open, gesloten en doorvragen
4. Open, gesloten, door- en controle vragen

Sleep naar de juiste plek!

open vraag

gesloten vraag

Ben je daar opgegroeid?

Sleep naar de juiste plek!

open vraag

gesloten vraag

Wat vind je het allerleukste om te doen?

Hoe zou je jezelf beschrijven?

1. open vraag
2. gesloten vraag

Doorvragen 

Bij een onduidelijk of een bijzonder antwoord vraag je door.

Vind je snijbonen op je pizza echt lekker? Wat maakt een snijboon op je pizza zo lekker?

Weet je nu welke soorten vragen er zijn?

1. Ja
2. Nee

Aan de slag

- Opdracht 1 t/m 7

Nakijken

- opdracht 5 en 6 op blz. 21 - 

Doelen

Aan het einde van de les...

... kan je benoemen wanneer iets formeel of informeel taalgebruik is.

Theorie

Formeel taalgebruik gebruik je in nette situaties.

VB: gesprek met de directeur/arts, mail naar je docent, bellen naar de tandarts.

Informeel taalgebruik gebruik je bij mensen die je veel ziet en goed kent.

VB: gesprek met je ouders/vrienden

Een goed gesprek (blz. 62)

- vraag altijd af: wat weet de persoon tegen wie ik praat en wat begrijpt hij of zij

- kijk de ander aan, maak oogcontact

- let op de ander ( snapt hij het, luister hij wel, is hij geïnteresseerd?)

- pas taalgebruik aan

- houdt je boodschap kort en krachtig

- spreek rustig en duidelijk

- let op je non- verbale communicatie

Je spreekt iemand aan met 'je' of 'jij'.

Je spreekt iemand aan met 'u'.

Je noemt diegene bij de achternaam en zegt 'meneer/mevrouw'.

Je noemt diegene bij de voornaam.

Je mag straattaal of jongerentaal gebruiken.

Je taalgebruik is netjes.

Formeel taalgebruik

Informeel taalgebruik

Wat kan beter in dit oudergesprek? 

Wat deden de kassameisjes goed en niet goed?

Aan de slag! 

Maken opdracht 1 t/m 4 en opdracht 6

op blz. 62 en 63

Wat heb je deze les geleerd?

Een docent die uitleg geeft aan een klas

spontaan

voorbereid

Een discussie met je ouders

De Amerikaanse president die zijn  openbare rede houdt

Een arts die een patiënt vertelt welke ziekte hij of zij heeft

WELKOM

3 Kader

Welkom

AH1H

SO leesvaardigheid bespreken

Terugblik vorige les

Sleepvragen maken

Je spreekt iemand aan met 'je' of 'jij'.

Je spreekt iemand aan met 'u'.

Je noemt diegene bij de achternaam en zegt 'meneer/mevrouw'.

Je noemt diegene bij de voornaam.

Je mag straattaal of jongerentaal gebruiken.

Je taalgebruik is netjes.

Formeel taalgebruik

Informeel taalgebruik

Een docent die uitleg geeft aan een klas

spontaan

voorbereid

Een discussie met je ouders

De Amerikaanse president die zijn  openbare rede houdt

Een arts die een patiënt vertelt welke ziekte hij of zij heeft

Nakijken

Opdracht 1 t/m 4 en opdracht 6

op blz. 62 en 63

Een goed gesprek (blz. 62)

- vraag altijd af: wat weet de persoon tegen wie ik praat en wat begrijpt hij of zij

- kijk de ander aan, maak oogcontact

- let op de ander ( snapt hij het, luister hij wel, is hij geïnteresseerd?)

- pas taalgebruik aan

- houdt je boodschap kort en krachtig

- spreek rustig en duidelijk

- let op je non- verbale communicatie

Noem 3 dingen die goed gingen of 3 dingen die fout gingen in deze interviews.

Open / Gesloten

Open vragen:

vragen waarmee je iemand vraagt om uitgebreider antwoord te geven: Wat vind jij van het idee? Hoe ga je dat doen?

Gesloten vragen:

vragen die alleen met ja of nee beantwoord kunnen worden.

Suggestieve vraag

Als de vragensteller zijn eigen mening duidelijk laat blijken. 

Stel dus open en neutrale vragen

Aan de slag

Maken opdracht 7, 8 en 9 op blz. 64