leerjaar 1-dt6-week1

Grammatica: Zinsontleding
1. Herhalen
2. Het lijdend voorwerp
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Grammatica: Zinsontleding
1. Herhalen
2. Het lijdend voorwerp

Slide 1 - Diapositive

Zinsontleding
- Een zin ontleed je altijd in een vaste volgorde.

- Elke zin heeft in ieder geval twee zinsdelen, anders is het geen zin.

- Elke zin heeft een persoonsvorm nodig.

- De persoonsvorm vind je door de zin van tijd te veranderen.

Slide 2 - Diapositive

Huiswerk
Bouwsteen NedMH1-TG5
Lees goed in de bouwsteen wat je moet doen. 
Maken hoofdstuk 4 taalverzorging grammatica blz.106
Maken: opdracht 1,2 en 3 pag.106/107
Vervolgstap : 
Maken hoofdstuk 4 taalverzorging blz. 107 opdr. 3,4 en 5

Slide 3 - Diapositive

Wat is het eerste zinsdeel dat je zoekt als je een zin gaat ontleden?

Slide 4 - Question ouverte

Op welke drie manieren kan je de pv vinden?

Slide 5 - Question ouverte

Op welke manier vind je het onderwerp van de zin?

Slide 6 - Question ouverte

Op welke manier is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
A
De juf legt l het l mij l uit.
B
De juf l legt l het mij l uit.
C
De l juf l legt l het l mij l uit.
D
De juf l legt l het l mij l uit.

Slide 7 - Quiz

Uit welke werkwoorden bestaat het gezegde van de zin?
A
de persoonsvorm
B
de andere werkwoorden die je bij stap 2 hebt gevonden
C
alle werkwoorden bij elkaar
D
werkwoorden? wat zijn dat?

Slide 8 - Quiz

Het lijdend voorwerp

Slide 9 - Diapositive

Het lijdend voorwerp
Let op: Voordat je leert hoe je het lijdend voorwerp (lv) kunt herkennen, moet je weten dat niet elke zin een lv in zich heeft.
Het ligt aan de werkwoorden in de zin.
Dat  laat ik jullie zien met een voorbeeld.

Slide 10 - Diapositive

Waar denk je aan
bij het werkwoord
eten?

Slide 11 - Carte mentale

Het lijdend voorwerp (vervolg)
Als een zin een lijdend voorwerp heeft, moet er een werkwoord in staan dat iets doet. 
Zoals bijvoorbeeld eten. Je kunt namelijk iets eten.
Of zoals poetsen. Je kunt ook iets poetsen.
Of zoals slaan. Je kunt namelijk iets of iemand slaan.
Maar niet bij het werkwoord slapen. Je kunt niet iets slapen.

Slide 12 - Diapositive

Het lijdend voorwerp (vervolg)
Het lijdend voorwerp is het voorwerp waar iets mee gebeurt.
Om het lijdend voorwerp (lv) te vinden heb je dus de werkwoorden nodig, maar ook het onderwerp van de zin.
Je vindt het lv door de vraag te stellen:
Wat (of wie) + wg + ow?
Bijv: Soms wil ik mijn irritante broertje slaan.
Vraag: Wat of wie wil ik slaan? mijn irritante broertje.

Slide 13 - Diapositive

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin

Ik kan deze zin ontleden.
A
ik
B
kan
C
kan ontleden
D
deze zin

Slide 14 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin:
Piet en zijn zus hebben een mooie beker gewonnen
A
Piet en zijn zus
B
beker
C
een mooie beker
D
hebben gewonnen

Slide 15 - Quiz

En nu: 

Slide 16 - Diapositive