verleden tijd zwakke werkwoorden

Zwakke werkwoorden in de verleden tijd
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 3

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 25 min

Éléments de cette leçon

Zwakke werkwoorden in de verleden tijd

Slide 1 - Diapositive

Leerdoel


Ik kan de verleden tijd van zwakke werkwoorden 
in het Duits maken.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Sleep de uitgangen naar de juiste plek
ich
du
er/sie/es/man

wir 
ihr
sie/Sie
spiel
spiel
spiel

spiel
spiel
spiel
-te
-test
-te
-ten
-ten
-tet

Slide 4 - Question de remorquage

1/4 Hoe maak je de o.v.t. (Präteritum) in het Duits van een zwak werkwoord?
A
ge + stam + (e)t
B
stam in de o.t.t. + -t(e) + esttenten
C
de klinker verandert + esttenten
D
verledentijdsstam + -de

Slide 5 - Quiz

2/6 Er ..... bis 1789 Musik an der Universität Bonn. (studeerde)
A
studiert
B
studierte
C
studiertet
D
studieret

Slide 6 - Quiz

3/6 Vertaal 'jullie kopen'

kaufen (= kopen)
A
ihr kaufte
B
ihr kauftet
C
ihr kauftete
D
ihr kauft

Slide 7 - Quiz

4/6 Verleden tijd: machen

Es ....... richtig Spaß, das Lied zu singen.
A
macht
B
machte
C
machtet
D
machst

Slide 8 - Quiz

5/6 Verleden tijd: lachen
Mein Freund ...... über einen Witz.

Slide 9 - Question ouverte

6/6 Verleden tijd: weinen
Du ...., weil du deine Tasche verloren hattest.

Slide 10 - Question ouverte

En bij deze?
Ich ___________ (warten) eine Stunde lang auf den Bus.

Slide 11 - Question ouverte

Bijzonderheden........
Als de stam eindigt op -d of -t     
Dan beginnen alle uitgangen automatisch met een 'e'


Slide 12 - Diapositive

Verleden tijd
Sleep de uitgangen naar de juiste plek
ich
du
er/sie/es/man

wir 
ihr
sie/Sie
red
red
red

red
red
red
-ete
-etest
-ete
-eten
-eten
-etet

Slide 13 - Question de remorquage

1/5 Wat is de correcte verleden tijds vorm?
> er [arbeiten]
A
arbeitet
B
arbeitete
C
arbeitetet
D
arbeite

Slide 14 - Quiz

2/5 Wat is de correcte verleden tijds vorm?
> ihr [baden]
A
bade
B
badet
C
badete
D
badetet

Slide 15 - Quiz

3/5 Verleden tijd:
Warum [antworten] du nicht?

Slide 16 - Question ouverte

4/5 Verleden tijd: antworten

Wer ...... auf diese schwierige Frage?
A
antworteten
B
antworetet
C
antwortete
D
antworte

Slide 17 - Quiz

5/5 Vertaal 'wij borstelden'

bürsten (= borstelen)
A
wir bürsten
B
wir bürstet
C
wir bürsteten
D
wir bürstten

Slide 18 - Quiz

Vul de verleden tijd in:
ich (baden)

Slide 19 - Question ouverte

Vul de verleden tijd in:
Sie (meinen)

Slide 20 - Question ouverte

Vul de verleden tijd in:
er (reden)

Slide 21 - Question ouverte

Vul de verleden tijd in:
du (hören)

Slide 22 - Question ouverte

Vul de verleden tijd in:
ihr (antworten)

Slide 23 - Question ouverte

Vul de verleden tijd in:
der Arzt (drücken)

Slide 24 - Question ouverte

Vul de verleden tijd in:
Herr Schmidt (machen)

Slide 25 - Question ouverte

Vul de verleden tijd in:
Opa und Oma (lachen)

Slide 26 - Question ouverte

Vul de verleden tijd in:
Meine Freundin (reden)

Slide 27 - Question ouverte

Leerdoel: ik kan de verleden tijd van zwakke(regelmatige) werkwoorden in het Duits maken.
A
nog niet helemaal
B
nog helemaal niet
C
jazeker!
D
extra uitleg nodig

Slide 28 - Quiz