A1 thema 5, herhaling

Taalcompleet thema 5
de dokter
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2MBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Taalcompleet thema 5
de dokter

Slide 1 - Diapositive

Wat is dit?
A
het gezicht
B
de ogen
C
het lichaam
D
de kop

Slide 2 - Quiz

Wat zijn dit?
A
armen
B
ellebogen
C
benen
D
billen

Slide 3 - Quiz

Wat zijn dit?
A
Nelen
B
Nagels
C
Navels
D
Nagellak

Slide 4 - Quiz

Schrijf het meervoud van: het oog

Slide 5 - Question ouverte

Schrijf het meervoud van: de lip

Slide 6 - Question ouverte

Schrijf het meervoud van: het huis

Slide 7 - Question ouverte

schrijf het meervoud van: het been

Slide 8 - Question ouverte

Schrijf het meervoud van: de sleutel

Slide 9 - Question ouverte

Filmpje
Beantwoord de vragen

Slide 10 - Diapositive

6

Slide 11 - Vidéo

00:49
Waarom belt hij de huisarts?
A
Hij wil graag advies
B
Hij wil graag een afspraak maken
C
Hij wil een herhaalrecept bestellen
D
Hij heeft een spoedgeval

Slide 12 - Quiz

00:55
Wat is zijn geboortedatum?
A
15 juni 1990
B
14 juni 1992
C
15 juni 1993
D
14 juni 1991

Slide 13 - Quiz

01:00
Waar heeft hij last van?
A
Jeuk
B
Pijn
C
Botbreuk
D
Vermoeidheid

Slide 14 - Quiz

01:04
Waar heeft hij jeuk?
A
Op zijn hele rug
B
Op zijn bovenlichaam
C
Op zijn hele lichaam
D
Op zijn benen. Hij kan niet meer staan.

Slide 15 - Quiz

01:12
Waarom kan hij niet om 11:00 uur?
A
Hij moet dan naar school
B
Hij moet dan naar werk

Slide 16 - Quiz

01:37
Hoe laat is de afspraak?
(schrijf de hele zin op, met 'om')

Slide 17 - Question ouverte

Hoe vaak en hoe neem je deze medicijnen?

Slide 18 - Diapositive

Hoe vaak neem jij de medicijnen?
A
25 keer 3 druppels
B
3 maal daags een druppel
C
dagelijks 25 druppels
D
3 keer per dag 25 druppels

Slide 19 - Quiz

Hoe neem je de druppels in?
A
Voor het slapen
B
Met een beetje water
C
Voor het eten
D
Met andere medicijnen

Slide 20 - Quiz

Wat kun je vragen?
A
Wat is er aan de hand?
B
Wat doe jij morgen?
C
Wat kosten de bloemen?
D
Wat heb jij gedaan?

Slide 21 - Quiz

Schrijf deze kaart voor je beste vriend

Slide 22 - Question ouverte

Schrijf deze kaart voor je collega

Slide 23 - Question ouverte

Hoe gaat het nu met je?

Slide 24 - Diapositive