bij de dokter / lichaamsdelen



De dokter
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2MBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon



De dokter

Slide 1 - Diapositive

Wat is dit?
A
het gezicht
B
de ogen

Slide 2 - Quiz

Wat zijn dit?
A
de armen
B
de benen
C
de buik
D
de vingers

Slide 3 - Quiz

Wat zijn dit?
A
de tenen
B
de ogen
C
de nagels

Slide 4 - Quiz

Schrijf het meervoud van: het oog

Slide 5 - Question ouverte

Schrijf het meervoud van: de lip

Slide 6 - Question ouverte

schrijf het meervoud van: het been

Slide 7 - Question ouverte

Schrijf het meervoud van: de neus

Slide 8 - Question ouverte

Schrijf het meervoud van: het oor

Slide 9 - Question ouverte

Schrijf het meervoud van: de teen

Slide 10 - Question ouverte

Filmpje
Beantwoord de vragen

Slide 11 - Diapositive

6

Slide 12 - Vidéo

00:49
Waarom belt hij de huisarts?
A
Hij wil medicijnen bestellen.
B
Hij wil een afspraak maken,

Slide 13 - Quiz

Wat zie je?

Slide 14 - Question ouverte

00:55
Wat is zijn geboortedatum?
A
15 juni 1990
B
14 juni 1992
C
15 juni 1993
D
14 juni 1991

Slide 15 - Quiz

01:00
Waar heeft hij last van?
A
Jeuk
B
Pijn
C
Botbreuk
D
Vermoeidheid

Slide 16 - Quiz

01:04
Waar heeft hij jeuk?
A
Op zijn hele rug
B
Op zijn bovenlichaam
C
Op zijn hele lichaam
D
Op zijn benen. Hij kan niet meer staan.

Slide 17 - Quiz

01:12
Waarom kan hij niet om 11:00 uur?
A
Hij moet dan naar school
B
Hij moet dan naar werk

Slide 18 - Quiz

01:37
Hoe laat is de afspraak?
(schrijf de hele zin op, met 'om')

Slide 19 - Question ouverte

Hoe vaak en hoe neem je deze medicijnen?

Slide 20 - Diapositive

Hoe vaak neem jij de medicijnen?
A
25 keer 3 druppels
B
3 maal daags een druppel
C
dagelijks 25 druppels
D
3 keer per dag 25 druppels

Slide 21 - Quiz

Hoe neem je de druppels in?
A
Voor het slapen
B
Met een beetje water
C
Voor het eten
D
Met andere medicijnen

Slide 22 - Quiz

Beterschap
wat betekent dat? 

Slide 23 - Diapositive

Wat kun je vragen?
A
Wat is er aan de hand?
B
Wat doe jij morgen?
C
Wat kosten de bloemen?

Slide 24 - Quiz

Schrijf deze kaart voor je docent

Slide 25 - Question ouverte

Wat zie je?

Slide 26 - Question ouverte

Wat zie je?

Slide 27 - Question ouverte

Wat zie je?

Slide 28 - Question ouverte

Wat zie je?

Slide 29 - Question ouverte

Wat zie je?

Slide 30 - Question ouverte

Wat zie je?

Slide 31 - Question ouverte

Wat zie je?

Slide 32 - Question ouverte

Wat zie je?

Slide 33 - Question ouverte

Wat zie je?

Slide 34 - Question ouverte