Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Test je kennis par 1.1 tm 1.4
Slide 1 - Diapositive
Sleep de begrippen naar de juiste plaats in de tekening.
Aardkorst
Mantel
Aardkern
Slide 2 - Question de remorquage
Convectiestromen
Vulkaan
Convergentie
Subductie
Divergentie
Diepzeetrog
Mid oceanische rug
Slide 3 - Question de remorquage
Schuif de plaatbewegingen naar de juiste plaats.
Slide 4 - Question de remorquage
Hoe noem je de buitenste laag van de aarde?
A
Buiten aarde
B
Continent
C
Aardkorst
D
Platentektoniek
Slide 5 - Quiz
Hoe noem je de beweging van taai vloeibaar gesteente in de aardmantel?
A
Stromingen
B
Magmastroming
C
Platentektoniek
D
Convectiestromen
Slide 6 - Quiz
Opbouw van de aarde. Wat is de goede volgorde van buiten naar binnen?
A
Aardplaten, aardkorst, aardmantel en aardkern.
B
Aardkorst, aardmantel en aardkern.
C
Aardkern, aardmantel en aardkorst.
D
Aardmantel, aardplaten en aardkern.
Slide 7 - Quiz
Wat is de drijvende kracht achter platentektoniek?
A
Convectiestromen
B
De zee
C
De mantel
D
Lava
Slide 8 - Quiz
Wat zie je op deze kaart?
A
Continenten
B
Aardplaten
C
Verschil zee en land
D
Aardkorst
Slide 9 - Quiz
Opbouw van de aarde. Wat is de goede volgorde van buiten naar binnen?
A
Aardplaten, aardkorst, aardmantel en aardkern.
B
Aardkorst, aardmantel en aardkern.
C
Aardkern, aardmantel en aardkorst.
D
Aardmantel, aardplaten en aardkern.
Slide 10 - Quiz
Hoe noem je de beweging van taai vloeibaar gesteente in de aardmantel?
A
Stromingen
B
Magmastroming
C
Platentektoniek
D
Convectiestromen
Slide 11 - Quiz
Kern
Aardkorst
Aardmantel
Slide 12 - Question de remorquage
Hoe noemen we de plek waar de aardschok aan het oppervlak komt?
A
Hypocentrum
B
Schaal van Richter
C
Epicentrum
D
Subductie
Slide 13 - Quiz
Waar veroorzaken aardbevingen de meeste schade?
A
Rijke Europese landen
B
Groningen
C
Arme landen in Europa
D
Arme landen in Azië en Zuid-Amerika
Slide 14 - Quiz
Waar zijn aardbevingen vaak het zwaarste?
A
Platen bewegen langs elkaar (transform)
B
Platen bewegen uit elkaar (divergent)
C
Platen bewegen naar elkaar toe (convergent)
D
Overal kunnen zware aardbevingen ontstaan
Slide 15 - Quiz
Welk landschap vind je vooral op plaatsen waar platen uit elkaar bewegen (divergent)?
A
Bergen
B
Strand
C
Oceaan
D
Platteland
Slide 16 - Quiz
Waarom zal Nederland nooit het epicentrum zijn van een zware aardbeving?
Slide 17 - Question ouverte
het epicentrum zit...
A
recht boven de aardbeving
B
20 km diep in de aardkorst
Slide 18 - Quiz
Welk begrip hoort erbij? Het deel van de aarde dat ligt tussen de aardkern en aardkorst
Slide 19 - Question ouverte
Welk begrip hoort erbij? De plek in de aardkorst waar de aardbeving ontstaat.
Slide 20 - Question ouverte
Wat geeft de schaal van Mercalli aan?
A
De kracht van een aardbeving
B
De schade die een aardbeving veroorzaakt
C
Hoe lang de aardbeving duurt
D
De diepte van een aardbeving
Slide 21 - Quiz
De financiële schade na een aardbeving is groter in .....
A
arme landen
B
rijke landen
Slide 22 - Quiz
Bij welke plaatbeweging(en) ontstaan aardbevingen?
A
transform en divergent
B
convergent en transform
C
divergent
D
divergent en convergent
Slide 23 - Quiz
Waarom ontstaan bij divergente plaatbewegingen geen aardbevingen?
Slide 24 - Question ouverte
Op welke drie manieren bewegen platen ten opzichte van elkaar?
Slide 25 - Question ouverte
Welke twee soorten platen zijn er?
Slide 26 - Question ouverte
Bekijk de figuur en de stellingen in de groene vakken. Bepaal of de stellingen juist of onjuist zijn. Sleep ze naar het juiste rode vak.
Juist
Onjuist
Aardbevingen bij a zijn meestal veel krachtiger dan bij c.
Alleen bij letter b komen geen vulkanen voor.
De oceaanbodem bij letter b is ouder dan de oceaanbodem bij letter a.
Alleen de aardkorst bij letter c bestaat uit continent.
Bij de midoceanische rug ontstaat aardkorst.
Slide 27 - Question de remorquage
Welke platen bewegen hoe ten opzichte van elkaar bij het ontstaat van een mid-oceanische rug?
A
Een continentale plaat en oceanische plaat uit elkaar
B
Twee continentale platen bewegen uit elkaar
C
Twee oceanische platen bewegen uit elkaar
D
Een continentale en oceanische plaat bewe-gen naar elkaar toe.
Slide 28 - Quiz
Waaruit bestaat een vulkaankegel?
A
Gesteente
B
Lagen as en lava
C
Lagen magma en lava
D
Magma en as
Slide 29 - Quiz
IJsland vormt de top van een...
A
subductiezone
B
mid-oceanische rug
C
convergente plaatgrens
D
horst
Slide 30 - Quiz
In welk gebergte vind je veel vulkanen?
A
de Himalaya
B
de Alpen
C
de Andes
D
de Rocky Mountains
Slide 31 - Quiz
Wat is een tsunami?
A
een aardbeving
B
een mat waarop vecht-sporten worden gedaan
C
een vloedgolf als gevolg van 2 cruiseschepen die botsen
D
een vloedgolf als gevolg van een zeebeving
Slide 32 - Quiz
Wat zie je gebeuren op de volgende slide?
Slide 33 - Question ouverte
Tsunami: sleep de juiste omschrijvingen in de afbeelding
ondiepe kust: afnemende snelheid, hogere golf
onderzeese aardbeving (zeebeving)
golven, zeer hoge snelheid. Tot 800 km/uur
Slide 34 - Question de remorquage
Welk verschijnsel hoort bij welke plaatbeweging?
Convergent
Divergent
Transform
Plooiingsgebergte
Tsunami
Mid - oceanische rug
Slide 35 - Question de remorquage
Wat is een tsunami?
A
Een golf
B
Hoge vloedgolf op zee die de kust overspoelt en die wordt veroorzaakt door een zeebeving.
C
Een aardbeving onderwater
D
Een hoge vloedgolf ontstaan door hele harde wind op zee.
Slide 36 - Quiz
Voor een tsunami heb je nodig ...
A
een aardbeving in de zeebodem en een diepe kust
B
een aardbeving in de zeebodem en een ondiepe kust
C
een aardbeving op land en een diepe zee
D
een aardbeving op land en een ondiepe zee
Slide 37 - Quiz
De tsunami in 2004 (Indonesië) veroorzaakte meer dan 230.000 doden. In 2011 (Japan) veroorzaakte de tsunami 15.800 doden. Wat is de belangrijkste factor voor dit verschil?