Werkwoordspelling Voltooid deelwoord

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

Terugblik

Lesdoel

Vandaag leer je  het voltooid deelwoord goed schrijven met behulp van het stappenplan. 

Wat is het voltooid deelwoord

Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord in een zin.

Voltooid betekent dat iets af is. Er gebeurt daarna niets meer.

Voorbeeld: 

Ik huil.
→ Ik ben aan het huilen. 

Ik heb gehuild →
Ik ben niet meer aan het huilen. Ik ben weer vrolijk. 

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord (1 )

Een voltooid deelwoord begint vaak met ge- be- ver, maar ook met ont- of her-.

Voorbeeld: 

ge                   be                  ver                      ont                       her

gewerkt       bedankt      verteld              ontwaakt          hersteld

gefietst        begroet       verhuisd          ontwikkeld       herplaatst

 

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord (2)

Een voltooid deelwoord eindigt op : 

- t 

- d

- en

t/d: bij zwakke werkwoorden

- en bij sterke werkwoorden

Hoe weet je of een voltooid deelwoord op een d/t eindigt? Langer maken of 't (e)x k(o)fsch(i)p gebruiken. 

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord (3)

In een zin met een voltooid deelwoord gebruik je altijd een hulpwerkwoord: hebben/zijn/worden. 

Voorbeeld: 

Ik ben van de trap gevallen.

De kinderen hebben hard gewerkt. 

De boom wordt omgezaagd. 

Toepassing 't (e)x-k(o)fsch(i)p

Het hele werkwoord (infinitief) -en (ruwe stam. 

Wat is nu de laatste letter? 

Zit deze in 't (e)x-k(o)fsch(i)p? JA: eindigt op t  --- NEE: eindigt op d

Voorbeeld: 

1. Ik ben naar huis ..............(fietsen, vd). 

     fietsen     s zit in erin: dus gefietst

2. Zij hebben tien kilometer ................ (wandelen, vd)

wandelen   l zit er niet in: dus gewandeld

Noem 3 dingen waaraan je een voltooid deelwoord kunt herkennen

Ik heb die steen een stuk het bos in .............. (slingeren, vd)

1. geslingert
2. geslingert
3. ingeslingerd
4. geslingerd

Door zijn ziekte is de man al 3 jaar aan huis .............. (kluisteren, vd)

1. gekluisteren
2. gekluisterd
3. bekluistert
4. gekluistert

Na het wassen is mijn broek erg ............ (krimpen, vd)

1. gekrompen
2. gekrimpt
3. gekrimpd
4. gekrimd

De mariniers hebben hun wagen ....... (starten, vd)

Zij heeft haar puppy teveel .......... (vertroetelen, vd)

De president heeft meer banen aan het volk ........ (beloven, vd)

Hebben de dinosaurussen echt ......... ?(bestaan, vd)

1. bestonden
2. gebestaan
3. verbestaan
4. bestaan

Michiel heeft gisteren een nieuwe telefoon ....... (kopen, vd)

Het meisje heeft de mooiste bellen ........(blazen, vd)

1. geblazen
2. geblaast
3. geblaasd
4. geblaazen

De Primera is door de relschoppers ..............(leegroven, vd)

Evalueren

In het stappenplan: bij stap 2: voltooid deelwoord: welke regels pas je dan toe? 

- sterk/zwak werkwoord

- langer maken

- t  /d  /en

't (e)x-k(o)fsch(i)p

Opdracht: Junior Einstein

Nog vragen? 

Wie wil nog extra oefenen?