BOL 2 Lesweek 7 (1) Examentraining tekststructuur NIET AF

1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Een deelonderwerp = een bijzaak

Slide 6 - Diapositive

De bijzaken zijn: plaats, groeien en snoeien.

Slide 7 - Diapositive

Wat is een tekst-structuur?
A
De lay-out van een tekst
B
Een vaste indeling van een tekst
C
De inleiding
D
Het onderwerp

Slide 8 - Quiz

Waar vind je het onderwerp van een tekst?
A
In het slot
B
In de deelonderwerpen
C
Niet
D
In de titel en inleiding

Slide 9 - Quiz

Wat is een deelonderwerp?
A
Belicht verschillende kanten van het onderwerp
B
Het onderwerp van de tekst
C
De inleiding
D
De titel

Slide 10 - Quiz

Met welk tekstverband hebben we hier te maken?

Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op mijn bruiloft.
A
Oorzaak-gevolg
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Voorbeeld

Slide 11 - Quiz

Vervolg soorten vragen:
3.3 Opbouw van een tekst/ signaalwoorden

Slide 12 - Diapositive

Tekstverbanden en signaalwoorden
Jan gaat binnenkort werken. Hij is klaar met zijn studie. Hij vond het studentenleven mooi. Er breekt een tijd aan van minder lol en meer structuur. De ex-student zal zijn studievrienden minder zien. We zullen hem niet zo vaak in de kroeg aantreffen. Er gaat veel veranderen in zijn leven.

Jan gaat binnenkort werken, want hij is klaar met zijn studie. Hij vond het studentenleven mooi, maar nu breekt een tijd aan van minder lol en meer structuur. Ook zal de ex-student zijn studievrienden minder zien. We zullen hem vast niet meer zo vaak in de kroeg aantreffen. Kortom, er gaat veel veranderen in zijn leven.

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Wat is het signaalwoord in deze zin?:
Ik lees elke dag de krant, zodat ik op de hoogte ben.

Slide 15 - Question ouverte

Het is warm buiten, toch heb ik het koud.
Wat is het signaalwoord?
A
is
B
ik
C
heb
D
toch

Slide 16 - Quiz

Welk tekstverband hoort er bij 'het woord: TOCH?

(Het is warm buiten, toch heb ik het koud.)
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een samenvatting
D
een opsomming

Slide 17 - Quiz

Hij heeft het koud, omdat hij natgeregend is.
Wat is het signaalwoord?
A
Hij
B
omdat
C
nat
D
geregend

Slide 18 - Quiz

Welk tekstverband hoort er bij het woord: omdat?

(Hij heeft het koud, omdat hij natgeregend is.)
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een reden
D
een opsomming

Slide 19 - Quiz

Wat is het signaalwoord in deze zin?

Je krijgt alleen een vrijstelling voor het maken van de toetsen, als je dit schooljaar een diploma haalt.
.
A
vrijstelling
B
als
C
dan
D
diploma

Slide 20 - Quiz