Week 4

Pak je spullen :) 
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Pak je spullen :) 

Slide 1 - Diapositive

Planning
Korte controle vorige week
Leerdoelen
Grammatik: Het zelfstandig naamwoord + hoofdletters
Hören

Slide 2 - Diapositive

Heb je alles af van vorige week? 
Kapitel 1 Hören , Vokabeltrainer Hören + opgave blad docent
haben/sein 

Slide 3 - Diapositive

Heb je de opdrachten gemaakt?
A
Gemaakt en mee
B
Wel gemaakt maar niet mee
C
Niet gemaakt en niet mee
D
Ik leg mijn antwoord uit.

Slide 4 - Quiz

We gaan de stencils bespreken

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Lien

Lernziele
  • Je kunt het geslacht van zelfstandige naamwoorden bepalen.
  • Je kunt de bepaalde als ook de onbepaalde lidwoorden toepassen.
  • Je kunt hoofdletters op de juiste manier toepassen.
  • Je kunt vragen beantwoorden bij een Duits fragment.  

Slide 7 - Diapositive

Het bepaalde lidwoord
Nederlands: 
enkelvoud = de / het 
meervoud = de 
Duits: 
enkelvoud: der / diedas
meervoud: die

Slide 8 - Diapositive

Het bepaalde lidwoord
  • der -> mannelijk
  • die -> vrouwelijk
  • das -> onzijdig

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Het bepaalde lidwoord
  • Mannelijke personen en dieren:
der Mann, der Opa, der Stier, der Niederländer

  • Vrouwelijke personen en dieren:
die Frau, die Oma, die Kuh, die Niederländerin

  • De meeste zaaknamen (dingen) die eindigen op -e:
die Adresse, die Toilette, die Schule, die Lampe

Slide 11 - Diapositive

Het bepaalde lidwoord
Veel het-woorden in het Nederlands zijn in het Duits das-woorden:

  • das Pferd, das Fenster, das Lied, das Spiel, das Mädchen, das Kind
  • het paard, het raam, het lied, het spel, het meisje, het kind

Slide 12 - Diapositive

bepaald lidwoord, 1e naamval


Der Mann ist müde.
Die Frau kennt Peter.
Das Lied ist schön.

Die Leute sind motiviert.
persoonlijk voornaamwoord, 1e naamval

Er ist müde.
Sie kennt Peter.
Es ist schön.

Sie sind motiviert.

Slide 13 - Diapositive

bepaald lidwoord, 1e naamval


Der Mann ist müde.
Die Frau kennt Peter.
Das Lied ist schön.

Die Leute sind motiviert.
persoonlijk voornaamwoord, 1e naamval

Er ist müde.
Sie kennt Peter.
Es ist schön.

Sie sind motiviert.

Slide 14 - Diapositive

Het onbepaalde lidwoord + geen
  • Nederlands: een / geen
--> de man, een man, geen man
--> de vrouw, een vrouw, geen vrouw
--> het lied, een lied, geen lied
--> het meisje, een meisje, geen meisje

  • Duits: ein/e, kein/e

Slide 15 - Diapositive

mannelijk, onzijdig

der Mann 
-> ein Mann / kein Mann

das Fenster
-> ein Fenster / kein Fenster

vrouwelijk, meervoud

Slide 16 - Diapositive

mannelijk, onzijdig

der Mann 
-> ein Mann / kein Mann

das Fenster
-> ein Fenster / kein Fenster

vrouwelijk, meervoud

die Frau
-> eine Frau / keine Frau

die Menschen
-> keine Menschen

Slide 17 - Diapositive

Heute...
hast du die bestimmten Artikel (der/die/das/die) gelernt.
hast du die unbestimmten Artikel (ein-e/kein-e) gelernt.

hast du das Leseverstehen geübt.

Slide 18 - Diapositive

Klopt, ik heb de leerdoelen gehaald!
A
YESS
B
nope...

Slide 19 - Quiz

Großbuchstaben

Slide 20 - Diapositive

Lernziel

Ich weiß, welche Wörter ich mit Großbuchstaben schreiben muss.

Ik weet welke woorden ik met hoofdletter moet schrijven.

Slide 21 - Diapositive

Wanneer gebruik je in het Duits hoofdletters?

Slide 22 - Carte mentale

Wanneer een hoofdletter:
1. Begin van een zin. 
2. Namen, plaatsnamen, merken etc. 
3. Zelfstandige naamwoorden. 

Slide 23 - Diapositive

Het zelfstandig naamwoord
Vóór een zelfstandig naamwoord kan je een lidwoord (de, het of een) zetten, kijk bijvoorbeeld naar de volgende zin:  

Ik heb onze fietsen schoongemaakt.

- fietsen is een zelfstandig naamwoord (de fietsen)

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Vidéo

Fragen?

Slide 26 - Diapositive

Wel of geen hoofdletter?
A
Max
B
max

Slide 27 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
die mutter
B
die Mutter

Slide 28 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
machen
B
Machen

Slide 29 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
woerden
B
Woerden

Slide 30 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
wohnen
B
Wohnen

Slide 31 - Quiz

Lernziel erreicht?
Ich weiß, welche Wörter ich mit Großbuchstaben schreiben muss.
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Sondage

Diese Woche: 
Taalblokken
Grammatik:
Het zelfstandig naamwoord opg. 1-6
Hoofdletter opg. 1-9
Vaardigheden: 
K1 Gespräche + Vokabeltrainer Gespräche, Sprechen + Vokabeltrainer Sprechen 


Slide 33 - Diapositive