14/9 1aha Cursus Taal §2 spreekwoorden en uitdrukkingen

CURSUS 4: Taal   
paragraaf 1
Cursus 4: TAAL

 Open je boek alvast op blz. 90-91
§1 Moedertaal
§2 Letterlijk en figuurlijk taalgebruik
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

CURSUS 4: Taal   
paragraaf 1
Cursus 4: TAAL

 Open je boek alvast op blz. 90-91
§1 Moedertaal
§2 Letterlijk en figuurlijk taalgebruik

Slide 1 - Diapositive

  • Je weet wat een moedertaal is en hoe je die aanleert.
  • Je weet het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
  • Je kunt uitleggen (in eigen woorden) wat spreekwoorden en uitdrukkingen zijn.
Lesdoelen

Slide 2 - Diapositive

In deze les gaan we:
  • drie opdrachten van Cursus 4, paragraaf 1 maken;
  • in gesprek over de begrippen moedertaal, ritme, intonatie en klemtoon;
  • kijken naar hoe wij als persoon taal ontwikkelen.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Wat?
Opdracht 1 (blz. 90).
Hoe?
Zelfstandig, in stilte.
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
3 minuutjes.

Klaar?
Lees de vragen van opdracht 2 alvast.
Opdracht 1
timer
3:00

Slide 5 - Diapositive

  • De taal waarin je hebt leren spreken vanaf je geboorte.
  • Deze taal heb je zeer waarschijnlijk op een natuurlijke manier geleerd.
  • Kun je zowel Nederlands als Fries als moedertaal hebben? Waarom wel of niet?
Moedertaal

Slide 6 - Diapositive

  • De allereerst taalontwikkeling begint al voor de geboorte. 
  • Je raakt vertrouwd met bepaalde klanken van je moedertaal. Denk aan het ritme, de intonatie en de klemtoon.
Ritme, intonatie en klemtonen

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

In Zuid-Afrika gebruikt men veel letterlijke woorden. Wat denk jij dat een 'botsmuts' is?
A
Een hoed
B
Een botsing
C
Een helm
D
Een muts voor in het bos

Slide 9 - Quiz

En wat betekent 'moltrein' in het
Zuid-Afrikaans?
A
Meerdere mollen bij elkaar
B
Een metro
C
Een trein
D
Een trein zonder ramen

Slide 10 - Quiz

= taal waarmee je precies bedoelt wat er staat.
- Marlou praat graag met haar klasgenoten. 
- Ensar en Kevin zijn net jarig geweest. 
Letterlijk taalgebruik 

Slide 11 - Diapositive

= taal waarmee je iets anders bedoelt dan wat er staat. Spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes zijn figuurlijk taalgebruik. Er wordt vaak een beeld (figuur) gebruikt.
Figuurlijk taalgebruik 

Slide 12 - Diapositive

Letterlijk of figuurlijk?

Slide 13 - Diapositive

Letterlijk of figuurlijk?

Slide 14 - Diapositive

  • Zijn onveranderlijke zinnen.
  • Staan altijd in de tegenwoordige tijd.
  • Zijn altijd figuurlijk bedoeld.

Wie weet nog een spreekwoord?
Spreekwoorden

Slide 15 - Diapositive

  • Zijn vaste combinaties van woorden.
  • Zijn ook altijd figuurlijk bedoeld.

Wie weet nog een uitdrukking?
Uitdrukkingen

Slide 16 - Diapositive

Spreekwoorden en uitdrukkingen
1. Zoek op je iPad een spreekwoord of een uitdrukking en schrijf deze op in je schrift.
2. Noteer wat deze uitdrukking betekent.
3. Onderzoek waar jouw spreekwoord of uitdrukking vandaan komt.
timer
5:00

Slide 17 - Diapositive

Wat?
Cursus 4 Taal, paragraaf 2: Spreekwoorden en uitdrukkingen (blz. 92-93)
Havo: opdracht 1 t/m 4.
Vwo: opdracht 1 t/m 5.
Hoe?
Zelfstandig (je mag muziek luisteren).
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
Tien minuten.

Klaar?
Maak een samenvatting van de begrippen van paragraaf 1 en 2. Probeer bij ieder begrip een voorbeeld te noemen.
Tijd voor huiswerk
timer
10:00

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Lien

  • Je weet wat een moedertaal is en hoe je die aanleert.
  • Je weet het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
  • Je kunt uitleggen (in eigen woorden) wat spreekwoorden en uitdrukkingen zijn.
Lesdoelen

Slide 20 - Diapositive

Je leert pas een taal als je 'echt' geboren bent.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

Is het mogelijk om twee moedertalen te hebben? Probeer je antwoord kort uit te leggen.

Slide 22 - Question ouverte

Wat is figuurlijk taalgebruik?
Beschrijf het in je eigen woorden.

Slide 23 - Carte mentale

Wie heeft nog een vraag over wat we vandaag hebben behandeld?

Slide 24 - Diapositive