WRE 1HV - Cursus Taal - §2 Spreekwoorden en uitdrukkingen

WELKOM BIJ NEDERLANDS!
Inloggen LessonUp;
Zitten volgens plattegrond;
Pak je materiaal voor.
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

WELKOM BIJ NEDERLANDS!
Inloggen LessonUp;
Zitten volgens plattegrond;
Pak je materiaal voor.

Slide 1 - Diapositive

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 4 - Taal
1. Lesdoelen
2. Terugblik vorige les
3. Uitleg letterlijk en figuurlijk taalgebruik + spreekwoorden/uitdrukkingen
4. Samen oefenen
5. Zelfstandig aan de slag
6. Terugblikken en afsluiten

Slide 2 - Diapositive

  • Je leert wat het verschil is tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik;
  • Je leert wat het verschil is tussen een spreekwoord en een uitdrukking
Lesdoelen

Slide 3 - Diapositive

Er volgen nu wat herhalingsvragen

Slide 4 - Diapositive

Wat betekent moedertaal?
A
Je eerste taal, die je thuis van je ouders geleerd hebt.
B
De taal, die je op school geleerd hebt.
C
De taal die de meeste mensen in Nederland spreken.
D
De eerste taal van je moeder.

Slide 5 - Quiz

Wanneer begint je taalontwikkeling?
A
5 maanden voor de geboorte
B
5 maanden na de geboorte

Slide 6 - Quiz

timer
3:00

Slide 7 - Diapositive

§2 Spreekwoorden en uitdrukkingen
Blz. 92-93

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

= taal waarmee je precies bedoelt wat er staat.
- Marlou praat graag met haar klasgenoten. 
- Ensar en Kevin zijn net jarig geweest. 
Letterlijk taalgebruik 

Slide 10 - Diapositive

= taal waarmee je iets anders bedoelt dan wat er staat. Spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes zijn figuurlijk taalgebruik. Er wordt vaak een beeld (figuur) gebruikt.
Figuurlijk taalgebruik 

Slide 11 - Diapositive

Letterlijk of figuurlijk?

Slide 12 - Diapositive

Letterlijk of figuurlijk?

Slide 13 - Diapositive

  • Zijn onveranderlijke zinnen.
  • Staan altijd in de tegenwoordige tijd.
  • Zijn altijd figuurlijk bedoeld.

Wie weet nog een spreekwoord?
Spreekwoorden

Slide 14 - Diapositive

  • Zijn vaste combinaties van woorden.
  • Zijn ook altijd figuurlijk bedoeld.

Wie weet nog een uitdrukking?
Uitdrukkingen

Slide 15 - Diapositive

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 16 - Quiz

Spreekwoord of uitdrukking?

Zo sterk zijn als een leeuw
A
spreekwoord
B
uitdrukking

Slide 17 - Quiz

Spreekwoord of uitdrukking?

Al doende leert men.

A
spreekwoord
B
uitdrukking

Slide 18 - Quiz

Dat is een vreemde vogel.
Is dit letterlijk of figuurlijk
A
letterlijk
B
figuurlijk
C
letterlijk en figuurlijk

Slide 19 - Quiz

Spreekwoorden en uitdrukkingen
1. Zoek op internet een spreekwoord of een uitdrukking en schrijf deze op in je schrift.
2. Noteer wat de uitdrukking of het spreekwoord betekent.
3. Onderzoek waar jouw spreekwoord of uitdrukking vandaan komt.
timer
5:00

Slide 20 - Diapositive

Wat?
Cursus 4 Taal, paragraaf 2: Spreekwoorden en uitdrukkingen (blz. 92-93)
Havo: opdracht 1 en 3
Vwo: opdracht 2, 4 en 5
Hoe?
Zelfstandig. Zet de antwoorden in je schrift.
Hulp
De 4 B's (boek, brein, buur en bureau)
Tijd
Tot de laatste vijf minuten van deze les.
Klaar?
Maak een samenvatting (in je schrift) van de begrippen van paragraaf 1 en 2. Probeer bij ieder begrip een voorbeeld te noemen.
Zelfstandig werken

Slide 21 - Diapositive

  • Je leert wat het verschil is tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik;
  • Je leert wat het verschil is tussen een spreekwoord en een uitdrukking
Lesdoelen

Slide 22 - Diapositive