2Havo Voorbereiding toets H1 t/m H3 LZ en Ws

Voorbereiding toets
2 Havo
H1 t/m H3 Lezen
H1- H2 Woordenschat
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Voorbereiding toets
2 Havo
H1 t/m H3 Lezen
H1- H2 Woordenschat

Slide 1 - Diapositive

Hoofd- en bijzaken en kernzinnen
De belangrijkste informatie in een tekst noemen we de hoofdzaken. Wat niet zo belangrijk is, zijn de bijzaken. De hoofdzaken van een tekst vind je vaak op voorkeursplaatsen, zoals de inleiding en het slot van een tekst.
De hoofdzaak van een alinea staat vaak in de kernzin. Dat is meestal de eerste zin van de alinea en soms de laatste. In de zinnen voor of na de kernzin staat dan een nadere uitleg of een voorbeeld.
De kernzin is ook weleens de tweede zin. De eerste zin kan dan het verband met vorige alinea’s aangeven, zoals: Er is nog een manier om mensen te leren kennen.
Soms heeft een alinea geen kernzin. Dan moet je zelf de hoofdzaak bepalen.
Als je een tekst moet onthouden, kun je de hoofdzaken in een schema zetten of in een samenvatting.
Zo maak je een schema van een tekst
Lees de tekst goed door.
1. Onderstreep de hoofdzaken. Let op de voorkeursplaatsen: de inleiding, het slot en de kernzinnen. Kijk ook goed naar opvallend gedrukte woorden.
2. Noteer de belangrijkste informatie uit de tekst. Geef opsommende verbanden aan met nummers (1, 2, 3), dots (•) of streepjes (–); geef tegenstellende verbanden aan met pijltjes (↔).
Zo maak je een samenvatting van een tekst
Lees de tekst goed door.
1. Onderstreep de hoofdzaken. Let op de voorkeursplaatsen: de inleiding, het slot en de kernzinnen. Kijk ook goed naar opvallend gedrukte woorden.
2. Neem de kernzinnen en andere hoofdzaken over. Maak er een samenhangende tekst van. Gebruik signaalwoorden om verbanden aan te geven.






Slide 2 - Diapositive

Op welke plekken in de tekst vind je de hoofdzaken van een tekst vaak?

Slide 3 - Question ouverte

Op welke plekken in de alinea vind je de hoofdzaken van een alinea vaak?

Slide 4 - Question ouverte

Vergelijking
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: het object (o) en het beeld (b). Een paar voorbeelden:
– De winnaar van de talentenjacht (o) was zo trots als een pauw (b).
– Zijn hoofd (o) lijkt wel een varkenskop (b); er zit zowat geen haar meer op.
– Wat een boom (b) van een kerel (o)!
– Het leven (o) is net een krentenbol (b), met af en toe een hard stukje.
Het object is iets uit de werkelijkheid, bijvoorbeeld de winnaar van de talentenjacht. Het beeld is iets waar het object op lijkt, bijvoorbeeld een pauw.

Om object en beeld met elkaar te verbinden, gebruik je: als (een) …, lijkt wel (een) …, zo … als (een) ..., een … van (een) …, … is net ….

Een vergelijking is een vorm van beeldspraak. Beeldspraak is altijd figuurlijk taalgebruik.
Met een vergelijking kun je iets extra duidelijk of krachtig uitdrukken. Ook kun je een tekst er aantrekkelijker mee maken.


Slide 5 - Diapositive

Tekstverbanden en signaalwoorden (1)
In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea’s met elkaar samen. Die samenhang heet het tekstverband. Je kent al het chronologisch verband, het opsommend verband, het tegenstellend verband en het toelichtend verband. Hier volgen nog een paar tekstverbanden.
Tekstverband
Signaalwoorden
Bij een concluderend verband wordt een conclusie getrokken uit eerdere informatie in de tekst.
dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.
omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, dankzij
Een oorzakelijk verband toont waardoor iets gebeurt (buiten iemands wil).
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij

Slide 6 - Diapositive

Noem twee signaalwoorden die horen bij het tekstverband 'concluderen'

Slide 7 - Question ouverte

Noem twee signaalwoorden die horen bij het tekstverband 'redengevend'

Slide 8 - Question ouverte

Noem twee signaalwoorden die horen bij het tekstverband 'oorzakelijk'

Slide 9 - Question ouverte

Metafoor en personificatie
Je hebt geleerd dat je bij een vergelijking twee dingen naast elkaar zet die op elkaar lijken: het object (o) en het beeld (b). Een voorbeeld:
Van veraf is die rots (o) net een olifant (b).
Bij een metafoor vallen object en beeld samen. Je vervangt dan het object helemaal door het beeld; in plaats van die rots zeg je bijvoorbeeld:
Zullen we die olifant eens beklimmen?
Metaforen komen vaak voor als spreekwoord:
Als het kalf verdronken is, dempt men de put.
Dit betekent: Pas nadat er iets fout is gegaan, neemt men maatregelen.
Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken.
Dit betekent: Je mag niet klagen over de kwaliteit van iets wat je gekregen hebt.
Bij een personificatie geef je een voorwerp, plant, dier of abstract begrip (liefde, verdriet) menselijke eigenschappen:
– De zon doet zijn best tevoorschijn te komen.
– De toekomst lacht me tegemoet.
Een metafoor en een personificatie zijn – net als een vergelijking – vormen van beeldspraak. Beeldspraak is altijd figuurlijk taalgebruik.



Slide 10 - Diapositive

Bij een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken. Welke twee dingen?

Slide 11 - Question ouverte

Metafoor
Bij een vergelijking vergelijk je twee dingen (object en beeld): Van veraf is die rots (o) net een olifant (b).
Bij een metafoor vallen object en beeld samen. Je vervangt dan het object helemaal door het beeld; in plaats van die rots zeg je bijvoorbeeld:
– Zullen we die olifant eens beklimmen?

Hiermee bedoel je 'Zullen we die rots gaan beklimmen?' Maar die rots (object) vervang je door het beeld (olifant). 

Slide 12 - Diapositive

Tekstverbanden en signaalwoorden (2)
Je weet dat een auteur samenhang in zijn tekst aanbrengt door verbanden te leggen. Ook ken je al een aantal tekstverbanden: chronologisch, concluderend, oorzakelijk, opsommend, redengevend, tegenstellend en toelichtend verband.
Hier volgen nog een paar verbanden.
Tekstverband
Signaalwoorden
Een doel-middelverband geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken
opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van
Een vergelijkend verband laat een verschil of een overeenkomst zien.
in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals – ook de vergrotende trap: meer / groter / beter enz. dan
Bij een samenvattend verband wordt een verkorte weergave van informatie uit de tekst gegeven.
kortom, samengevat, met andere woorden, al met al

Slide 13 - Diapositive

Noem twee signaalwoorden die horen bij het tekstverband 'doel-middel'

Slide 14 - Question ouverte

Noem twee signaalwoorden die horen bij het tekstverband 'vergelijking'

Slide 15 - Question ouverte

Noem twee signaalwoorden die horen bij het tekstverband 'samenvatting'

Slide 16 - Question ouverte